Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 30-06-2020

eerst

betekenis & definitie

(e:rst) [sup. van → eer II]

I. bn.
1. het meest vooraankomend in een volgorde naar plaats of tijd : de -e bank; de -e mens; in de -e drie weken; de twee eerste of de eerste twee dagen van volgende week; het -e kwartier der → maan.

Gez. de -e de beste, de eerste, zonder te vragen of er een betere is; Scherts, de -e van achteren af, de laatste; van de -e tot de laatste, allen zonder uitzondering. → boom, daglicht, gewin, plaats, viool.

2. meest aanzienlijk : de -e man in de republiek.
3. voor alles nodig : aardappelen en andere -e levensmiddelen.
4. voortreffelijk : een -e muzikant.
5. echt: een -e luiaard.

II. bw.

1. aanvankelijk : was hij kwaad; het nuttige, dan het aangename.
2. van te voren : moet ik u zeggen dat...; - en vooral.
3. pas : nu begint men met dat werk.
4. werkelijk, bij uitstek : dat heet ik verrassen.
5. het eerst, voor ieder ander : ik kom het -; voor het -, de keer die alle andere voorafgaat. → komen.
6. ten eerste, in de eerste plaats, vooreerst.