Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 13-02-2020

plaats

betekenis & definitie

(pla:ts) v. (-en; -je) [Lat. platea]

I. Eig. ruimte nl.
1. open ruimte: een kleine, nauwe achter de woning; markt-, speel-, wandel-, begraafplaats.
2. vooral in België, plein in een stad of dorp: op de openbare staat een standbeeld; de Groenplaats te Antwerpen; de Plaats te ’s-Gravenhage vóór het Buitenhof.
3. kampplaats, slagveld, vooral in uitdrukkingen: de ruimen, alleen Fig. verslagen worden: op deblijven, sneuvelen: de behouden, standhouden.
4. (Noordhollandse) hoeve: welvarende -en.
5. ruimte die een persoon of zaak inneemt of kan innemen: beslaan, innemen; een openlaten, inruimen; opgestaan, vergaan; al de -en zijn bezet; er is geen meer in de schuit; voor iemand, iets bereiden, maken, missen; voor dergelijke mensen is er in de maatschappij geen -; staan-, zitplaats; -en in de schouwburg bespreken.

Gez. een eigen innemen, niet gelijk zijn aan de rest; iemand een -je in zijn hart geven, hem in liefde gedenken; iets aan, op zijn laten, er niet aankomen of het laten voor wat het is; geven, plaats voor iemand, iets maken of gelegenheid tot iets openen; grijpen, tot stand komen, ontstaan of gebeuren, geschieden; hebben, gebeuren, geschieden; maken. zijn plaats ruimen, vrij maken; nemen, gaan zitten; vinden, tot stand komen of gebeuren, geschieden of toegelaten, geduld worden; voor iemand, iets maken, hem, het toelaten; zijn aan iemand inruimen, ze aan hem afstaan. ➝ hart. Syn. ➝ oord.

6. ruimte voor iets bepaalds: anker-, lig-, rust-, slaap-, stook-, verblijf-, wijk-, woonplaats.
7. a. Algm. bepaalde plek, bepaald punt: wij ontmoetten elkander gewoonlijk op die -; een -je opzoeken; de waar het misdrijf gebeurde; ter -e waar dat huis staat; ter behoorlijke, juiste, verkeerde -e; beruchte, gevaarlijke, verboden -en; de boze geest, de genius van een -; van geboorte; van (in)woning, residentie; van aankomst, bestemming, vertrek; een van vermaak, verschrikking; naar de omstandigheden van - en tijd; „boven, onder" zijn bijwoorden van -.

Gez. besloten -, van de openbare weg afgesloten; gewijde -, op plechtige wijze gewijd, geheiligd; men kan niet op twee, drie, zeven -en tegelijk zijn, men kan niet overal zijn of niet voor alles tegelijk zorgen; open -, plaats die niet bebouwd of beplant is of plaats waartoe iedereen vrijelijk toegang heeft; openbare -, plaats die tot openbaar nut dient of waar men in het publiek samenkomt: zekere plaats waar men zijn behoefte doet, W. C.

b. Inz.
a. bepaalde plek, bepaald punt op de oppervlakte van iets: de ligging van een op aarde bepalen; op die gevoel ik pijn; het been is op twee -en gebroken; een gevoelige, zwakke -.
b. bepaalde plek, bepaald punt waar iemand of iets zich bevindt: de van een ster aan de hemel; die kist is niet van de te krijgen; op zijn blijven; van zijn weggaan; hier, daar ter -e.

Gez. meetkundige, geometrische -, lijn, vlak waarin alle punten gelegen zijn die een zekere eigenschap hebben; niet ter -e, elders; op de doodblijven, plotseling, daar waar men is, sterven; op de -, rust! kommando; ter -e, op de plaats zelf; wij hebben hier geen blijvende -, wij zijn sterfelijk.

8. zitplaats, zetel: met iemand van verwisselen.
9. plek, punt waar mensen wonen, vlek, dorp, stad: een kanaal tussen twee -en; een grote, kleine -; een aardig -je; welvarende -en; de overheid van de -; bad-, buiten-, fabrieks-, handels-, stapel-, vissers-, zeeplaats.

Gez. open -, niet versterkt; versterkte -, vesting; zonder -, aanwijzing in de bibliografie dat een werk de plaats van de uitgever niet vermeldt.

10. bepaald gedeelte van een geschrift, een boek: dat zegt de apostel Paulus op die -; een aanhalen, aan iets ontlenen; zie de schrijver ter aangehaalde -en; een bedorven, duistere, moeilijke, zwakke -; één in dat gedicht is aangrijpend; gemene -, gemeenplaats.
11. door iemand of iets ingenomen plek, ten opzichte van de geschiktheid of de bevoegdheid daartoe: het is hier de niet om daarover te redetwisten; op zijn zijn; iets terug op zijn zetten; de vaste van iets; hebben, nemen onder de geleerden.

Gez. de eerste, tweede enz. -, ter aanwijzing van de rangorde; iemand op zijn zetten, hem scherp terechtwijzen; in de eerste, tweede enz. -, ten eerste, ten tweede enz.; zich ergens op zijn gevoelen, achten dat men daarvoor geschikt is; zijn niet weten, niet weten wat men zich al of niet veroorloven mag.

II. Metn. plaatsbewijs, plaatskaart: neem drie -en voor de vertoning. III. Metf. betrekking, ambt, positie: een goede, hoge, voordelige -; een als klerk; die wordt schraal bezoldigd; een openvallende, vakante, vacerende -; naar een dingen, solliciteren, staan; een begeven, aan iemand geven; hij heeft nog geen -; een innemen, houden, bekleden. Gez. iemand in de van een ander stellen, om hem te vervangen; iemands vervangen, vervullen, waarnemen of in iemands komen, treden, hem vervangen; in mijn, uw. zijn -, in mijn, uw, zijn geval; (in) van, in dat, in stede van; voor iets in de komen, treden, het vervangen.