('a:rdə) v. (-n)
I. Eig.
1. Algm. grond die wij betreden: het koren wast in de -; ter storten, vallen, werpen, liggen. Gez. in goede vallen, in de smaak vallen of goed opgenomen worden; onder de liggen, zijn, dood en begraven zijn; over, boven staan, nog onbegraven zijn; taktiek der verschroeide -, oorlogstaktiek waarbij men alles, tot zelfs het gras der aarde verschroeit, verbrandt voor de oprukkende vijand; ter bestellen, begraven. → schoot, voet
2. Inz.
a. vaste stof, zand, klei enz. die een van de voornaamste bestanddelen der aardkorst uitmaakt: droge, mulle, vochtige, zwarte -; dat brengt, zet geen aan de dijk, helpt niets
b. kleiachtige, kneedbare stof waaruit verschillende voorwerpen worden vervaardigd: potaarde is een der soorten van -n.
3. Uitbr. planeet die wij bewonen : de draait om de zon; Uw wil geschiede op -, zoals in de hemel; zolang wij op zijn; aan de vaarwelzeggen, sterven. → hemel, zonnestelsel. Syn. → aardbodem
II. Metf. aardachtig oxyde van een aantal zeldzame metalen: zeldzame -n III. Metn. elektrische geleiding die met de aarde, met de grond verbindt Enc.
a. Sterrenk. De aarde is een der negen planeten van ons zonnestelsel (→ planeet). Naar de afstand van de zon neemt zij de derde plaats in, terwijl zij in grootte door vier andere wordt overtroffen. Zij is een aan de polen afgeplatte bol of wel een tetraëder. Zij heeft een dubbele beweging van west naar oost nl. een dagelijkse om haar as (rotatie), en een jaarlijkse om de zon (revolutie). De aswenteling, waarbij een punt op onze breedte met een snelheid van 298 m in de sekonde wentelt, veroorzaakt, in verband met de zon, de afwisseling van dag en nacht, en speelt ook bij het ontstaan der → getijden een rol. De jaarlijkse omloop om de zon, met een snelheid van 30 km in de sekonde heeft de afwisseling der jaargetijden en het verschil in de lengte der dagen ten gevolge. De ligging van een plaats op aarde wordt bepaald door haar → breedte en lengte
b. Aardk. Het binnenste der aarde bestaat uit de aardkern (barysfeer) omgeven door de magmazone (pyrosfeer) Deze is afgesloten door de aardkorst (litosfeer) die gedeeltelijk met water is bedekt (hydrosfeer) en omhuld door de dampkring (atmosfeer). De grond, het water en de lucht, waar de levende wezens zich bevinden, vormen samen de biosfeer. Volgens de theorie van KANT-LAPLACE was de aarde oorspronkelijk een gloeiend-vloeibare massa, losgewenteld van de zon. Haar geschiedenis wordt verdeeld in vijf tijdperken. In het lste (Archaïcum) vormde zich door afkoeling een korst van stollingsgesteenten, waarop de in de vier volgende tijdperken (Primair, Secondair, Tertiair, Kwartair) uit het water bezonken afzettingsgesteenten rusten. Deze zijn vermengd met uit de pyrosfeer omhooggedrongen uitvloeiingsgesteenten. BARREL geeft voor de ouderdom van deze vijf tijdperken samen aan: 1700-2100 miljoen jaren. → Aardkunde.