Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

Gepubliceerd op 04-02-2020

rol

betekenis & definitie

I (-len: -letje) [~ 1]

I. m. Eig. het rollen : laat de wereld hare rollen; aan de gaan, zijn, aan de zwier.

II. v. Metn. [het gerolde]

a. Algm. stuk perkament of papier, beschreven of bestemd om beschreven te worden, dat men, zoals oudtijds gebruikelijk was, oprolde om het gemakkelijk te kunnen hanteren : de oudste gedichten zijn op -len opgetekend; de van de geschiedenis, van Gods raadsbesluiten, van het noodlot, de geschiedenis enz.
b. Inz. a. oorspr. opgerold perkament, papier waarop, hetgeen de toneelspeler te zeggen heeft, staat geschreven : hij heeft zijn thuis vergeten.
c. [Metn. van a] datgene wat een toneelspeler in een stuk te zeggen heeft : de -len verdelen; zijn instuderen, leren, van buiten kennen, opzeggen ; een spelen, vervullen ; de van ridder spelen; de wereld is een schouwtoneel, elk speelt zijn - en heeft zijn deel. Gez. de -len omkeren, verwisselen, de onderlinge verhouding tussen twee personen verwisselen zodat b. v. iemand, van beschuldigde, aanklager wordt; een belangrijke, gewichtige, grote spelen, zich door belangrijke enz. daden onderscheiden; een lelijke, mooie, valse spelen, zich op een lelijke enz. manier gedragen ; een spelen, zich anders aanstellen, voordoen dan men in werkelijkheid is, huichelen, poseren, veinzen : in zijn blijven, uit zijn vallen, in de aangenomen huichelarij, pose, veinzerij, volharden of haar onvoorziens opgeven : zijn (af)spelen, uitspelen, volspelen, zijn taak volbrengen.
2. a. Algm. [oorspr. opgerolde] lijst, register, kataloog : de waarin de namen van iemands voorouders opgetekend staan. b. Inz. a. Recht, lijst van de te behandelen zaken : op de gebracht, gesteld worden ; op de lopen ; uit, van de geschrapt, op de doorgehaald worden, van de af weren; de deurwaarder houdt de - en roept ieder op de beurt af. Syn. → cedel.
b. Mil. naamlijst van de manschappen : de van de aangeworven soldaten inleveren. Gez. de lezen, aflezen om na te gaan of alle manschappen aanwezig zijn; iemand op de stellen, hem aanwerven; op de staan, aangeworven zijn.
c.Scheepst. naamlijst van de matrozen of schepelingen , de opmaken; in de staan, tot de bemanning van een schip behoren.
3. opgerolde, opgewonden of als een rol samengepakte hoeveelheid van iets : een linnen, papier, perkament, tabak, tapijtwerk; een -etje centen, kwartjes.

III. Metf. [van II]

1. a. Algm. rolrond, cilindervormig voorwerp : een houten, metalen, stenen -; een balk op -len voortslepen; de van een (rol)gordijn, van een speeldoos, van een elektrische piano, van een → schrijf machine; van een → weefgetouw.
b. Inz. a. cilindervormig werktuig om iets te pletten, glad te maken : de -len van een mangel; een gruisweg met een berijden om hem vast te maken; pletrol; het geploegde land wordt met een vlak gemaakt.b. Boekdr. cilinder waarmede de drukinkt op de letters wordt gebracht : drukrol.
c. spil van een windas : het touw wordt om de gewonden.
d. cilindervormig voorwerp dat om een spil draait en onder iets wordt bevestigd om het gemakkelijk te kunnen verplaatsen : een affuit, brug, molenkap op -len; een fauteuil, een koffer, ledikant op -letjes; schaatsen op -letjes; rolschaatsen; op een -letje, op -letjes (af)lopen, gaan, uitstekend, voorspoedig gaan; zijn -letje(s) laten aflopen, zich lustig laten gaan, volop genieten of aan de rol (11) zijn.
2. afzonderlijke gewelfboog bestaande uit een in ’t verband gewerkte laag van op kant of kop gemetselde stenen : een gewelf van vijf -len.
3. [van I 1 b b] taak : de van de Kerk in de middeleeuwen ; de van de afzonderlijke spieren.