WOUDSEND, in rang het zesde onder de achtëntwintig Dorpen der Friesche Grietenije Wijmbritzeradeel, in het Kwartier van Westergo. Het ontleent zijnen naam van deszelfs gelegenheid aan het einde van het Meir Flieussens, welk, zo als de aloude Kronijken ons verzekeren, eertijds een uitgebreid Woud of Bosch zou geweest zijn, in ’t welk de Friesche Koningen zich met de Jagt plagten te verlustigen, doch ’t geen naderhand, onzeker door welk toeval, in een uitgebreiden waterplas zou zijn veranderd geworden. Woudsend ligt, tusschen het gemelde en het Slooter Meir. In den Jaare 1337 wierdt hier een Karmeliter Klooster gestigt, aan de H.
Moedermaagd MARIA gewijd. Volgens een Handschriftder Utrechtsche Kerke bezat het gewijde Gestigt het regt, om door eenen zijner Monniken de Pastorij der Kerke van Woudsend te doen bekleeden, welke honderd Goudguldens jaarlijks opbragt. Eene daar in bestelde Prebende hadt een jaarlijksch inkoomen van zestig gelijke Guldens. Bij het Klooster stonden twee sterke Stinzen, of versterkte Huizen; zij waren in de tijden der Beroerten gebouwd, het een door WYBE JARICHS van Akrum, het ander door BOKKE HARINXMA. Uit deeze huizen deedt men menig eenen aanval op de schepen, welke, door Woudsend, na de Lemmer, en vervolgens, over de Zuiderzee, na Holland en elders bestemd waren. In den Jaare 1523 deeden de Bourgondiërs, onder het beleid van JAN VAN WASSENAAR, in het Klooster een Blokhuis bouwen, en daar in eene kloeke bezetting leggen, over welke het bevel aan Jonkheere DOUWE VAN BURMANIA was opgedraagen. Het oogmerk was, om de Geldersche Krijgsknegten, die in Slooten en de Lemmer bezetting hielden, hunne strooperijen te beletten. Van den juisten tijd des vervals en ondergangs, zo van het Klooster als van de overige Gestigten, ontmoeten wij geene aanteekenlng in ‘s Lands Kronijken.
In den Jaare 1660 wierdt te Woudsend eene nieuwe Kerk gebouwd. De Ingang pronkt met de Wapens van BURMANIA en JUCKEMA. Onder dezelve leest men de volgende Latijnsche dichtregels.
“Cum Duco major Burmania rexerat annos
Praeturam tredecim, tunc sacra structa domus.
Filius en Duco Junior, cui quattuor anni,
Is primum laterem fundat et aptat opus.
Huic Eduarda fuit de stemmate Juckema mater,
Progeniem Claram Cambur ab arce gerens.”
Volgens deeze regels zou de eerste steen, aan het gewijde gestigt, gelegd zijn door DUCO BURMANIA, vierjaarigen Zoon van den Grietman DUCO BURMANIA, die eene Vrouw uit het Geslagt van JUCKEMA tot Echtgenoote hadt.
Voorts is Woudsend, hoewel niet zeer groot in uitgebreidheid, een zeer welwarend Dorp. Reeds van ouds woonde ’er een groot getal Schippers, die met Turf en Hout op Holland voeren. Inzonderheid is Woudsend, in laatere tijden, zeer vermaard geworden, door de menigte der schepen, vooral van, dus genoemde, Friesche Kossen, welke men aldaar heeft getimmerd, en die, als voor een gedeelte ook aldaar ter Plaatze aan inwooners in eigendom toebehoorende, veelen hunner aanzienlijke rijkdommen hebben doen overwinnen, vooral geduurende den oorlog van Frankrijk met Engeland, van het Jaar 1756 tot in den Jaare 1764. lntusschen is ook het getal niet gering, welke, in laatere tijden, door de trouweloosheid der Engelschen, zeer aanmerkelijke nadeelen hebben geleeden. Vooral heeft Woudsend, ten aanzien van zijne Scheeps-Timmerwerven, met den aankleeve van dien, in de laatste jaaren gedeeld in het lot van andere Steden of Plaatzen, in verscheiden Gewesten des Lands. Door de belemmering van den Scheepvaart, heerscht nu eene doodsche stilte, alwaar men, nog onlangs, een groot gekrioel vernam. Niet gering is het getal der ingezetenen, welke daar door van hun bestaan ontbloot zijn.
Met dit alles zal Woudsend altoos eene soort van leeven behouden door den menigvuldige doortogt, zo van binnenslands vaarende schepen, als van dezulken, die uit de meer Noordlijke streeken van Friesland, door de haven van de Lemmer, over de Zuiderzee, na Overijssel, Gelderland, Holland en andere Gewesten zijn bestemd. Als een bijzonderheid, Woudsend betreffende, kunnen wij niet nalaaten aan te teekenen, dat dit Dorp het eenige is, in de Grietenij van Wijmbritzeradeel, met het regt van Boterwaage begiftigd; als mede dat hier, en op nog twee Dorpen, onder de achtëntwintig, eene Jaarmarkt wordt gehouden. Niet meer dan acht stemgeregtigde Boerderijen telt men onder dit Dorp. De Hervormde Leeraar der Plaatze is verpligt, van tijd tot tijd, het gewijde dienstwerk waar te neemen te Indijk,Ypekolsga en Smallebrugge, allen geringe Dorpjes, in den omtrek gelegen. Te Woudsend heeft men ook een Gemeente van Doopsgezinden; zij is de eenige in de meergemelde Grietenij, en wordt door ééne Leeraar bediend. Eindelijk heeft men ’er eene Statie van Roomschgezlnden.
Zie SCHOTANUS, Beschrijving van Friesland; Tegenwoordige Staat van Frietsland.