Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

TSERAARTS, JERONIMUS

betekenis & definitie

was een der Ondertekenaaren van het vermaarde Verbond en Smeekschrift der Edelen, ’t welk, in den Jaare 1566, aan de Landvoogdesse wierdt overhandigd. Hij vergenoegde zich niet met deeze ondertekening, maar zijn zwaard gewet, en zijnen boog gespannen hebbende, was hij een der eerste kampioenen, die voor herstel van vrijheid in de bresse sprongen.

Zeer gezien was TSERAARTS bij Prinse WILLEM DEN I, als bij welken hij den post van Stalmeester bekleedde. Om de belangen der goede zaake te bevorderen, deedt hij eenen keer na Frankrijk, doch wierdt, in den Jaare 1572, van daar te rug ontbooden. Bij zijne wederkomst zonde hem de Prins, met eenige Soldaaten, na Vlissingen, met oogmerk, om, uit naam van zijne Doorluchtigheid, als Stadhouder over Walcheren het gebied te voeren. Om zich van dien last te kwijten, was eene zijner vroegste verrigtingen, het omzetten van de Stad Veere, welke het nog met den Spanjaard hieldt. Geholpen door anderen, en onder deeze den beroemden JAKOB SIMONSZOON DE RYK, slaagde hij gelukkig in deezen toeleg. Geene kleine zege, voorwaar, alzo Veere, in zekeren zin, het Magazijn der Zeeuwsche Eilanden was. Niet lang daar naa voerde TSERAARTS het bewind over eenen toeleg, om heel tot in Henegouwen door te booren, ter hulpe van Graave LODEWYK VAN NASSAU. Doch het bleek wel haast, dat dit stuk zijne kreten te boven ging. Weshalven hij ‘t wat zagter opnam, en zich vergenoegde met het waagen van den kans, om die van Gend en Brugge tot afval te beweegen. Hoewel hem ook dit mislukte, was zijn toeleg niet geheel vrugteloos. Want zijn volk onderschepte, op dien togt, drieëntwintig metaalen Stukken Geschut, door den Landvoogd na Sluis geschikt. Dit deedt hij na Vlissingen, en het Krijgsvolk na Zuidbeveland overscheepen, met oogmerk om op de Stad Goes eenen aanslag te onderneemen. Hoewel de Stad zich in eenen genoegzaam weereloozen staat bevondt, ten aanzien van haare Vestingwerken, wierdt, nogthans, TSERAARTS zeer raauwelijk ontvangen van eene bende uitgevallen Krijgsvolk.

Dit niettegenstaande zondt hij eenen Trompetter, om de Stad op te eischen; die, in stede van het begeerde, kruid en lood tot antwoord kreeg. Thans maakte TSERAARTS aan slag om de Stad te belegeren; maar zag af van zijn opzet, toen hij vernam, dat ’er volk tot ontzet in aantogt was. Hij keert daar op na Vlissingen te rug, daar men hem de poort voor ‘t hoofd sloot, om dat hij, op een enkel gerugt van ‘s vijands aantogt, het beleg hadt opgebroken. Het misnoegen, hier uit gereezen, kwam TSERAARTS, dit maal, te boven, door een gelukkig gevegt, welk hij tegen BEAUVOIR, Bevelhebber van Middelburg, hieldt, waar naa hij, om de nog aankleevende schandsmetten geheel af te wasschen, zijnen toeleg op Goes hervatte.

Omtrent het midden van de maand Augustus des zelfden Jaars 1572, landde hij op het Eiland, en vertoonde zich voor de Stad, met drieduizend man, op twee onderscheidene plaatzen. Naa de Stad, uit het geschut, gebeukt te hebben, stelde zich TSERAARTS, nevens den Overste HUNFROOI, aan ‘t hoofd van tweeduizend man, allen draagende witte hemden over hun gewoon gewaat, en rukte daar mede aan, in ‘t hollle van den nacht. Het oogmerk was, om de Stad, door beladdering en beklimming, te bemagtigen. Die van binnen, hier van verwittigd, hielden zich stil, tot dat de beklimmers het hoofd boven de Wallen staken. Toen jaagden ze hun eene vlugt Musketkogels in ‘t aangezigt, met zulk een gelukkig gevolg, dat de aanvallers hunne Stormladders ten beste gaven, en voorts in allerijl de vlugt namen agter eenen Dijk, die hen tegen des vijads geschut bedekte. Verscheiden schooten hadt TSERAARTS door zijn bovenhemd bekoomen; die evenwel, zonder hem te kwetzen, op zijne Wapenrusting waren afgestuit.

Goes vervolgens door MONDRAGON ontzet zijnde, slak TSERAARTS, met een deel volks, over na Arnemuiden, met oogmerk om hetzelve in den nacht te overvallen, eer nog zijn ramp op Zuidbeveland aldaar rugtbaar was geworden. Doch ook hier miste hem zijn toeleg, en wierdt hij met schande afgeweezen.

Zo veele rampen, die elkander kort op de hielen volgden, deeden het misnoegen, voorheen reeds tegen hem opgevat, herleeven, en begon men zijne goede trouwe in verdenking te brengen. Men verhaalde, onder andere, hoe hij eenen broeder, en nog meer bloedverwanten, bij den vijand hadt, en besloot daar uit tot de waarschijnlijkheid eener ongeoorlofde verstandhoudinge. Dit alles maakte TSERAARTS ZO onverduldigd, en hem het bewind zo moede, dat hij het op JAKOB SMIT, Heere van Baarland, overdroeg. Terstond hier op Walcheren verlaaten hebbende, vervoegde hij zich bij Prins WILLEM, daar hij zijn beklag deedt over de kladde, die hem was aangewreeven, met aanbieding om, tegen zijne lasteraars, zijnen goeden naam in regte, of met den kling te verdeedigen.

Daarenboven deedt hij, bij gedrukte brieven, zo in Holland als in Zeeland aangeplakt, zijne beschuldigers voor zijne Doorluchtigheid dagvaarden, om in ‘t aangezigt te zeggen, ‘t geen ze agter den rug van hem verspreidden. Doch niemand kwam ten voorschijn. Van hier, waarschijnlijk, dat Prins WILLEM niet geraaden vondt, hem buiten bewind te houden. De reden van ‘s Mans ongelukken meent men geweest te zijn, dat hij eenen last, voor zijne schouderen te zwaar, moest torschen; als hebbende hij, met ongeoefend, van ginds en elders bij een geraapt volk, tegen oude Soldaaten en kundige Hoplieden te worstelen.

Dat het TSERAARTS aan geenen moed ontbrak, mogen wij eenigzins afleiden, deels uit zijn bedrijf, geduurende het beleg der Stad Haarlem, waar binnen ‘t hem gelukt was, met geen gering gevaar, eenig Krijgsvolk te brengen; deels uit den post, waar toe hij zich, door de benaauwde stedelingen, liet gebruiken. Toen naamelijk de hongersnood, binnen Haarlem, zeer scherp begon te prangen, en dit, onder burgers en soldaaten, merkelijk overloopen tot den vijand ten gevolge hadt, besloot de Wethouderschap, door eenige vertrouwde lieden, zijne Doorluchtigheid van den toestand der Stad, bij monde, te doen verwittigen. TSERAARTS nevens eenen GOUTIN lieten zich daar toe gebruiken. Met een snelzeilend Jagt, van kloeke Roeiers en met geschut voorzien, staken zij gelukkiglijk over ‘t Meir, en maakten voorts hunne opwagting bj den Prinse; uit wiens naam zij voorts, door middel van eene briefdraagende Duive, door hen uit de Stad medegenomen, aan hunne zenders lieten weeten: „de belegerden hadden niet te bezwijken, alzo zijne Doorluchtigheid nu te Leiden was gekoomen, om tot het ontzet nader bij de hand te zijn.”

Niet lang daar naa, als Geertruidenberg door ‘s Prinsen volk was ingenomen, wierdt TSERAARTS tot Bevelhebber der Vestinge aangesteld. Doch hij bekleedde niet lang die waardigheid. Want het breeken der beelden en het schenden der kerksieraaden willende beletten, wierdt hij, in eenen oploop, door het Krijgsvolk omgebragt.

Zie BOR en HOOFT.

< >