Bisschop van Utrecht, de drieënvijftigste in rang, indien zijn mededinger ZWEDER VAN KUILENBURG in die hoedanigheid erkend worde. Zeer onrustige tijden beleefde deeze Kerkvoogd, en hadt hij, jaaren lang met aanhoudende tegenstreevingen te worstelen.
Te weeten, naa het overlijden van Bisschop FREDERIK VAN BLANKENHEIM, voorgevallen in de maand October des Jaars 1424, ontstonden, binnen Utrecht, hoogloopende oneenigheden, over de verkiezing van eenen Opvolger. De nabuurige Kerkelijke en Waereldlijke Mogendheden preezen bijna elk een bijzonder voorwerp aan, tot het bekleeden der Bisschoppelijke waardigheid.De Aardsbisschop van Keulen, drong op de verkiezing van zijnen Broeder, WALRAVEN VAN MEURS: de Bisschop van Luik op die van ALBRECIIT VAN HUY: de Hertog VAN BERG droeg GERARD VAN KLEEVE; anderen wierden door anderen aangepreezen. Doch onder alle de mededingers naar den mijter kwamen meest in aanmerking RUDOLF VAN DIEPHOUT, Kanunnik te Keulen, en ZWEDER VAN KUILENBURG, Domproost te Utrecht.
RUDOLF hadt de meeste stemmen in ’t Kapittel, zelfs die van ZWEDER, welke verklaard hadt dat men geen beter Bisschop zou kunnen vinden. RUDOLF wierdt dan, bij meerderheid van stemmen, verkooren. Men gaf den Paus, MARTYN DEN V, terstond kennis van deeze verkiezing, en verzogt hem den verkooren Bisschop te willen bevestigen. Doch hij vondt ongeraaden, aan dit verzoek te voldoen, en droeg, kort hier naa, het Bisdom van Utrecht op aan RABAN, Bisschop van Spiers, die, verstaande dat het Stigt in hevige partijschappen verdeeld was, zig ligtelijk beweegen liet om zijn regt tot het Bisdom aan ZWEDER VAN KUILENBURG af te staan; die hem daartegen zijne Domproostdij overdroeg. ZWEDER vervoegde zig hierop aan ’t Hof van Rome, daar hij ’s Paussen bevestiging in de Bisschoppelijke waardigheid verwierf door geschenken. De Geestelijkheid van Utrecht onderwierp zig aan ‘s Paussen welbehaagen, en erkende ZWEDER voor Bisschop.
Doch het overig gedeelte van ’t Stigt hieldt het nog met RUDOLF, en beriep zig van de uitspraak van Paus MARTYN op eene Kerkvergadering en op den Paus, die aldaar zijn zou. MARTYN nam dit zo euvel, dat hij alle Kerkelijke diensten verboodt, in alle Plaatsen van ’t Stigt, daar men ZWEDER niet erkende.
Zommigen onderwierpen zig aan dit bevel uit ontzag voor den Paus; doch anderen schroomden niet, den dienst te blijven waarneemen. Midlerwijl hadt Bisschop ZWEDER zig meester gemaakt van het Slot ter Horst. Ook leedt het niet lang, of hij noodzaakte de Steden Rheenen en Amersfoort om hem als Bisschop te ontvangen. RUDOLF, die zig te Utrecht onthieldt, bevreesd voor zijne komst, week in stilte ter Stad uit.
ZWEDER, in Augustus des Jaars 1425, heimelijk in Utrecht gekoomen, bragt, volgens het gebruik dier tijden, zulk een groot getal van ballingen met zig in de Stad, dat ’er een geweldige oploop uit ontstondt; in welken de Burgemeester BAREND PROOIS, die de zijde van RUDOLF gehouden hadt, en nu krank te bedde lag, gevaarlijk gewond, en, terwijl hij de laatste Kerkgeregten ontving, van ’t leeven beroofd wierdt.
Sommigen verhaalen, dat ZWEDER zelf gepoogd hadt de handen te slan aan den Burgemeester; doch ’er in belet geworden was. Vast gaat het, dat hij al wat ’er dien dag verrigt was, voor zijne rekening nam, en als wel gedaan verdeedigde. Bisschop ZWEDER zat tien maanden te Utrecht, binnen welken tijd, hij weekelijks zijnen mededinger RUDOLF vloekte en in den ban deedt. Ook verbondt hij zig eerlang met de Kabbeljaauwschen in Holland, die terstond hun werk maakten om de aanhangers van Bisschop RUDULF in ‘t Stigt, die te gelijk vrienden der Hoekschen waren, geweldiglijk aan te tasten.
ZWEDER, zig door den tijd zeer gehaat gemaakt hebbende te Utrecht, liet zig, in den Zomer des Jaars 1426, door zommigen, die hem zogten te ontzetten van ’t bewind, overhaalen, om zig voor eenen tijd na Amersfoort, Rheenen en ’t Slot ter Horst te begeeven, waar toe hij, om de kosten zijner hofhoudinge te bespaaren, besloot.
RUDOLF onthielde zig, ten deezen tijde, heimelijk op ’t huis te Wulven, wagtende op gelegenheid om zig van Utrecht meester te maaken. En ZWEDER was zo dra niet uit Utrecht vertrokken, of JAN VAN RENESSE van Renouwen trok, aan ’t hoofd van eenige manschap, ter Stad in, versloeg het Gilde der Vleeschhouweren, dat ZWEDERS zijde hieldt, en zig tegen hem verzet hadt, en liet RUDOLF den volgenden dag in de Stad.
ZWEDER, verneemende wat ’er gaans ware, begaf zig terstond te rug na Utrecht, verzeld van eenig Krijgsvolk; doch men sloot hem de poort voor ’t hoofd; waar op hij, na Amersfoort gekeerd, met moeite binnen de Stad raakte. Kort hier naa, wist hij, bij verrassing, Geldersche manschap in de Stad te krijgen, die egter, eerlang, met hulp van die van Utrecht en Emmenes, na buiten gedreeven wierdt. Midlerwijl, was bisschop RUDOLF, eerst door de Ridderschop en Stad van Utrecht, daar na door de Ridderschap en Steden van Overijssel, en eindelijk ook door de Geestelijkheid tot Postulaat, Ruwaard en Beschermer van ’t Bisdom aangenomen. ZWEDER wierdt alle Regtsgebied ontzeid. Hij was nu uit Amersfoort geweeken, en bevondt zig dan eens te Kuilenburg, dan eens te Arnhem, en ook wel te Dordrecht, verzeld van de Kanunniken, die zijne zijde hielden. In ’t volgende jaar, sloot hij een Verbond met FILIPS, Hertog van Bourgondie, die zig, wat laater, het Graaslijk bewind over Holland wist te verkrijgen, en nu, van ARNOUD VAN EGMOND, Hertog van Gelder, geholpen, die van Utrecht en Amersfoort vijandelijk begon te bejegenen; tegen hen ontstoken zijnde, om dat Bisschop RUDOLF, wiens zijde zij aankleefden, zig met Vrouwe JAKOBA en haaren Hoekschen aanhang verbonden hadt.
Hertog FILIPS sloeg, eerlang, het beleg voor Amersfoort, daar die van Utrecht, onlangs, nog driehonderd Schutters in geworpen hadden. De belegerden die zig wakkerlijk kweeten, wierden, tot driemaalen toe van de Wallen na binnen gedreeven. Doch de Utrechtsche Schutters, van de Amersfoortsche vrouwen geholpen gingen de belegeraars, in ’t stormen, met ziedend kalkwater te keer en noodzaakten hen, eindelijk de Stad te verlaaten. Zij hadden ’er zo veel volks voor verlooren, dat zij volle acht dagen bezig waren om de lijken uit de graften te haalen, en ter aarde te bestellen. Terwijl ’t beleg nog duurde, kwamen de Kabbeljaauwschen te schepe voor Spaakenburg, en bemagtigden Bunschooten, waar naa zij de belegeraars voorzagen van mond- en krijgsbehoeften De Amsterdammers in ’t bijzonder hielden een groot Katschip in den mond van de Eem, om den toevoer na Amersfoort te Water af te snijden.
RUDOLF VAN WESTERKERKE voer met eenig Krijgsvolk de Vegt op; doch wierdt, aan land getreden, door de Stichtsche Boeren tegengetrokken, en, eerlang, door die van Utrecht, met merkelijk verlies, op de vlugt gejaagd. Van de Utrechtsche zijde Wierdt de Betuwe afgeloopen. Doch deeze togt bekwam den Utrechtschen kwalijk. Die van Nijmegen trokken hun tegen en dreeven hen, met groot verlies, uit de Betuwe te rug.
Ondertusschen, trof men, van tijd tot tijd, een Bestand, doch niet voor Januarij des Jaars 1430 eene vasten Vrede. Bisschop RUDOLF verbondt zig, bij denzelven, om verzeld van de Wethouderschap der Stichtsche Steden, Hertog FILIPS, eene halve mijl buiten Utrecht, knielende, om vergiffenis te zullen koomen smeeken Ook zou men hem met kruissen en vaanen ter Stad in haalen, en zijne banier, drie dagen agtereen, stellen op de poorten van Utrecht, Amersfoort en Rheenen.
Door deezen Vrede, wierdt de rust met de nabuuren herseld; doch de scheuring in de Utrechtsche Kerke bleef nog eenen geruimen tijd duuren. Bisschop RUDOLF vervolgde egter zijne zaak zo ernstig aan ’t Hof van Rome, dat hij, eindelijk, door Paus EUGEEN DEN IV, in ’t Bisdom bevestigd wierdt. Doch Bisschop zWEDER, ongezind om zig aan ’s Pausen uitspraak te onderwerpen, beriep zig van dezelve op de Kerkvergadering die toen te Bazel zat. Zelfs begaf hij zig in persoon derwaards, doch overleedt ’er, in ’t volgende jaar. De Kanunniken, die ’t met hem hielden, verkooren WALRAVEN VAN MEURS in zijne stede, die, na ’t afzetten van EUGEEN DEN IV, door FELIX DEN V, in ’t Bisdom bevestigd wierdt. Hij vestigde zijnen zetel te Dordrecht, en daar naa te Arnhem: doch alzo hij nimmer eenig bewind in 't Sticht kon magtig worden, wierdt hij hier te Lande slegts van weinigen erkend.
Bisschop RUDOLF, die, ondertusschen, ’t volkomen gebied over ’t Sticht in handen hadt, oefende strenge straffe over de voornaamsten, die voorheen ZWEDERS zijde gehouden hadden. Ook leide hij zig vlijtiglijk toe op het herstellen der vervallen zaaken van ’t Bisdom, en op het verbeteren der Sterkten en Sloten zijns gebieds. Doch eenige jaaren hier naa, raakte hij in twist met de Stad Utrecht, over ’t besteeden van ’t Morgengeld. Andere redenen kwamen hier bij: zo verre ging eindelijk de oneenigheid, dat die van Utrecht toeleg maakten om Bisschop RUDOLF eerst ter Stad uit te lokken, en hem, vervolgens, gelijk zij ZWEDER voorheen gedaan hadden, daar buiten te houden. ’t Geviel, eerlang, dat hij, bij zekere gelegenheid, ter Stad uit getoogen zijnde, daar niet weder in komen kon, dan heimelijk en bij nagt: waar naa hij de poort voor ’t volk, welk hem verzelde, opende. Toen zig op de markt in slagorde gesteld hebbende, wierdt hij vinniglijk te keer gegaan van eenen grooten hoop burgeren, onder welken ook eenige aanzienlijke luiden waren. Men raakte in een hevig gevegt.
Doch de Bisschoppelijken wierden der andere partije te sterk, die ten deele geslaagen, ten deele gevangen, en of onthalsd, of gebannen wierdt. De Heer VAN GAASBEEK, die onder de gevangenen was, kogt zig vrij, door den afstand van Wijk te Duurstede en Abkoude, van welke Heerlijkheden hij alleenlijk het inkomen behieldt zo lang hij leefde, en eene somme gelds daarenboven.
NIKOLAAS, Kardinaal van Cufa, wat laater door den Paus afgezonden, om den staat der Kerken deezer Landen te onderzoeken, maakte zijn werk om de twee verkooren Bisschoppen van Utrecht, RUDOLF en WALRAVEN, te bevredigen met elkanderen, en daar door de scheuring in ’t Sticht te heelen. WALRAVEN liet zig ligtelijk beweegen, om, voor een jaarlijksch inkomen, benevens den tienden penning van de beden der Geestelijkheid, af te staan van ’t Bisdom: en RUDOLF bewilligde niet alleen in deeze voorwaarde; maar hij spilde sedert veel gelds om zijnen mededinger te helpen aan ’t Bisdom van Munster, welk men hem, in de plaats van dat van Utrecht, hadt bezorgd. Hij voerde, ten dien einde, eenen kostbaaren krijg tegen de Munsterschen, dien hij in persoon bijwoonde. Doch hij daagde ongelukkiglijk.
Ondertusschen, hadt de Munstersche oorlog den Baat zijner geldmiddelen zo zeer agteruit gezet, dat hij genoodzaakt wierdt, de Geestelijkheid van Utrecht, van tijd tot tijd, met zwaare beden te belasten. Zij hadt de Gilden en ’t gemeen op haare zijde. Doch de Raad der Stad, zo ’t schijnt, niet ongaarne ziende, dat de weelde der Geestelijken een weinig besnoeid wierdt, hielde het met den Bisschop. De vijf Kollegien te Utrecht weigerden, ten laatste, ’s Bisschops Beden te voldoen; deeden elk, die ze hun durfde afvorderen, in den ban, zonder egter den Bisschop of iemand in ’t bijzonder te noemen, en lieten, bedugt voor ballingschap of gevangenis, hunne Vergaderplaats bij nagt bewaaken door Handwerksluiden, die hunne zijde hielden. De Bisschop was, kort te vooren, getoogen na ’t Slot ter Horst. De Raad der Stad, euvel neemende dat de Geestelijkheid zo sterk liet waaken, zogt haar te beweegen om het na te laaten. Doch dit vermeerderde haaren agterdogt.
Zij besloot, derhalven, geharnast bij een te komen in de Domkerk, gelijk zij op den vijfentwintigsten Januarij des Jaars 1455 deedt. De Gemeente vergaderde hier, insgelijks, in merkelijken getale. Men trok gelijkelijk na ’t Stadhuis, en noodzaakte den Raad tot het vaststellen en afkondigen van Keuren, naar den zin der Geestelijkheid en der Gemeente. De afkondiging geschiedde, ten overstaan der Geestelijken. De Gemeente keurde, insgelijks, dat men, voortaan, in elke voornaame straat, een bekken houden zou, op dat men ’t volk, als men ’t goedvondt, ten getale van vijf of zesduizend man, zou kunnen doen bijeenkomen, en alles in de Stad schikken naar zijn welgevallen. In deezen Hand der dingen, overleedt, op den vierentwintigsten Maart, Bisschop RUDOLF, ’t zij op ’t Slot te Vollenhove, of op ’t Slot ter Horst; want hierin verschillen de oude Schrijvers.
Een Schrijver der Zestiende Eeuwe meldt, dat eene wonde in ’t beleg der Stad Vreden in Munsterland bekoomen, oorzaak van 's Bisschops dood geweest is. Zijn gewezen mededinger, WALRAVEN VAN MEURS, overleedt te Arnhem, in ‘t volgende jaar.