Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

RUBENS, PIETER PAULUS

betekenis & definitie

of, gelijk zommigen dien naam schrijven, RUBBENS, hoewel niet gebooren binnen het gebied der Veréénigde Gewesten, mogen wij, nogthans, niet verzwijgen, deels om ’s Mans vermaardheid ook hier te Lande, deels om dat zijn Geslagt en Geboorteplaats, eertijds, met ons Vaderland in naauwe betrekking stondt. Zijn Vader, JAN RUBENS, Regtsgeleerde, zat, te Antwerpen, meermaalen, in het gestoelte van Schepenen, zelf, volgens zommigen, in den Raad van Brabant. De ongunst der tijden deedt hem de wijk neemen na Keulen. Zijne zwangere huisvrouw verzelde hem, en beviel aldaar, op den achtentwintigsten Julij des Jaars 1577, zijnde Pieter en Paulus-dag, van eenen Zoon.

Men noemde hem naar de beide Apostelen. Den ouderdom, tot het ontvangen van onderwijs geschikt, hadt hij nauwlijks bereikt, of zijn Vader zondt hem ter schoole; alwaar hij zo ongemeene vorderingen maakte, dat hij, spoedig, het Latijn vaardig konde spreeken.Naa de bemagtiging van Antwerpen, door den Hertog VAN PARMA, keerde de Vader van RUBENS, een ijverig Koningsgezinde, derwaarts te rug. Thans wierdt zijn Zoon bekend aan de Gravinne DE LALAIN, die den welgemaakten en fraai gemanierden Jongeling voor haare Pagie verkoor. Doch hij verliet, wel haast, deezen dienst, als geenen smaak hebbende in de luijledige, dikmaals ongebondene leevenswijze.

Inmiddels overleedt zijn Vader. Deeze hadt hem voorbeschikt tot de beoeffening der Regtsgeleerdheid. Doch ’s Jongelings hoofdneiging hadt altoos overgeheld tot de Teken- en Schilderkunde. Zijne moeder, deezer neiginge bot vierende, besteedde hem bij ADAM VAN NOORT, een vrij goed Schilder, doch wiens ongebondene leevenswijze den jonge RUBENS, wel haast, zo sterk tegen den borst stondt, dat hij van Leermeester veranderde, en een leerling wierdt van OCTAVIO VAN VEEN, niet alleen groot Kunstenaar, maar ook een Man van goede zeden.

Den ouderdom van drieëntwintig jaaren hadt hij bereikt, en in zijne kunst uitsteekende vorderingen gemaakt, toen hij besloot, eene reize te doen na Frankrijk en Italie. Zijne opvoeding en beschaafdheid, zo wel als zijn kunstvermogen, bezorgde hem, overal daar hij vertoefde, openen toegang tot lieden van het eerste aanzien. VINCENT DE GONZAGUE, Hertog van Mantua en Montferrat, bediende zich niet slegts van zijn Penseel, maar ook van zijne kundigheden in andere zaaken. Onder andere zondt hij RUBENS na Spanje, om aan den Koning PHILIPS DEN III, van wegen den Hertog, eenige aanzienlijke geschenken ter hand te stellen. De wijze, op welke hij zich van deezen last kweet, bezorgde hem des Konings hoogagting.

’t Was op bevel des voornoemden Hertogs, dat RUBENS eene reize na Rome deedt, en van daar, vervolgens, na Venetie, om, in de laatstgenoemde Stad, TITIAAN en PAUL VERONEZE de kunst af te zien. Daarenboven deedt hij eenen keer na Genua, alwaar hij langer, dan in eenige andere Stad van Italië, vertoefde. Overal liet hij blijken agter van zijn zonderling vernuft, door het schilderen van Altaaren andere stukken, als mede van Portretten van heilige en doorluchtige personaadjen. Daarenboven beoeffende hij de Bouwkunde, vervaardigende, voorts, de ontwerpen van verscheiden fraaie Kerken en heerlijke Paleizen.

Terwijl RUBENS te Genua zijn kunstvermogen oeffende, ontving hij de tijding van eene gevaarlijke krankte, in welke zijne Moeder was gestort. Pligt en liefde deeden hem straks de reize na Antwerpen aanneemen, in den Jaare 1690. Doch, bij zijne aankomst in de gemelde Stad, was zijne Moeder overleeden. Zo diep griefde den tedergevoeligen Man dit sterfgeval, dat hij, om in den Godsdienst daar tegen troost te zoeken, zich, een tijd lang, opsloot in de Abtdij van St. Michiel, zijne dagen slijtende met godsdienstige verrigtingen en met de bezigheden van zijn wonderdoend Penseel. Der optekeninge niet onwaardig is het, dat RUBENS, van zijne Italiaansche reize wedergekeerd, en gevraagd zijnde naar de ontwerpen en aftekeningen, welke hij van daar hadt medegebragt, slegts eenige weinigen vertoonde; ’er nevens voegende dat alle de overigen in het Kabinet van zijn Geheugen waren opgeslooten.

Toen nu RUBENS zijn leed, over het gemelde sterfgeval, eenigzins verzet hadt, wilde hij na Italie wederkeeren. Het aanzoek van lieden van den eersten rang, zelf van de Aardshertogen ALBERTUS en ISABELLA, deedt hem van besluit veranderen, en vaststellen om zich in zijn Vaderland te vestigen. Daar toe wierdt hij te raade, zich in ’t huwelijk te begeeven; ten welken einde zijn oog viel op ELIZABETH BRANT, dogter van den Heere BRANT, Griffier van Antwerpen. Het huis, welk hij, zedert, betrok, wekte de aandagt van alle liefhebberen, van wegen de menigte en den goeden smaak van zeldzaamheden der Kunst, met welke hij het van binnen versierde. Thans leide zich RUBENS, uit al zijn vermogen, toe om zijn Vaderland te begiftigen, met die onnaavolgbaare Kunststukken, welke de verwondering van alle Eeuwen zullen gaande maaken. Om den tijd, welken hij aan het schilderen besteedde, dubbelnuttig door te brengen, deedt hij zich, intusschen, ’t een of ander van kunst of smaak voorleezen. Zijne bedreevenheid in zeven taalen, welke hij niet alleen verstondt, maar ook sprak, baande hem den weg om zijn voordeel te doen met de vrugten des vlijts en des vernufts van alle beschaafde landen des aardbodems.

Onder dit alles ontviel hem, naa eenen echt van slegts vier jaaren, zijne Huisvrouwe; een slag, die hem zo zwaar trof, dat hij, ter verligtinge van boezemsmarte, eenen keer door Holland deedt, om de beroemde Kunstenaars van dien tijd te bezoeken, en zich, in het bezigtigen van derzelver werkstukken, te verlustigen. Zedert hervatte hij het Penseel, uit hetwelk vervolgens vloeiden die verhevene Kunstgewrogten, welke Reusel en Antwerpen nog heden, als onwaardeerbaare schatten, bewaaren. MARIA DE MEDICIS outboodt hem, eerlang, te Parijs, om eene der Gallerijen van haar nieuw Paleis van Luxemburg te beschilderen.

Tot nog toe hebben wij RUBENS als Schilder beschouwd. In een ander licht moeten wij hem nu nog voordraagen. Onder de menigte van voorwerpen, met welke zijn uitgebreid vernuft zich bezig hielde, was ook de Staatkunde, vooral eene naauwkeurige kennis van den toestand en de belangen der Nederlandsche Gewesten. Voor de Infante, met welke RUBENS dikmaals in gesprek was, konde dit niet verborgen blijven. Thans vorderde het belang des Konings van Spanje, dat dezelve van den toestand van Vlaanderen en andere Provinciën naauwkeurig onderrigt wierdt, omtrent ’t geen de dienst zijner Majesteit vorderde. Op RUBENS viel daar toe het oog der Aardshertoginne; hij kweet zich van dien last met zo veel ijvers en bekwaamheids, dat zijne Katholijke Majesteit, ten blijke van genoegen, hem met eene heimelijke boodschap belastte, met een Diamant van groote waarde begiftigde, en, daarenboven, den titel schonk van Sekretaris van den Geheimen Raad des Konings.

De gelukkige uitslag deezer bezendinge was de grond des vertrouwens, welk men in hem stelde omtrent zaaken van nog hooger aangelegenheid. Engeland en Spanje waren thans in Oorlog. Vuurig verlangde men na vrede, aan de zijde van het laatstgenoemde Koninkrijk. Doch de wijze, om daar toe den weg te baanen, was eene zaak van veel overlegs. Eindelijk kwam men tot het befiuit, RUBENS na Engeland te zenden, onder voorwendzel dat hij die reize ondernam uit eigen beweeginge, en om zaaken, zijne kunstoefening betredende, doch inderdaad om hem zijn hof te doen maaken bij Koning KAREL, DEN I, en op eene listige wijze deszelfs gezintheid omtrent eene Vredehandeling met Spanje te polzen. Men voorzag hem, ten dien einde, van Geloofsbrieven, om, bij voorkoomende gelegenheid, van dezelve te kunnen gebruik maaken.

Naa verscheiden zamenkomsten met den Koning van Engeland, in welke men over de Schilderkunst en andere onverschillige zaaken hadt gesproken, bediende zich RUBENS, op zekeren tijd, van den keer, welken het gesprek nam, om zijner Majesteit de gezintheid van den Koning zijnen Meester onder 't oog te brengen. Een gunstig oor leende Koning KAREL aan de uitgeslagene leuze, en vraagde, of RUBENS dus uit eigen beweeging, dan op hoogen last sprak. Waarop de andere vervolgde, dat hij thans de mond was van zijne Katholijke Majesteit, en met een zijne Geloofsbrieven ten voorschijn bragt. Koning KAREL, om te toonen, hoe welkoom hem deeze tijding ware, omhing hierop den Staatkundigen Kunstschilder met de tekens zijner Ridderorde, schonk hem een Ring van groote waarde, en benoemde, voorts, eenige Leden van zijnen Raad, om met RUBENS, over de voorwaarden van den Vrede, in onderhandeling te treeden. Met zo veel beleid kweet hij zich van zijnen post, dat de Vrede, nog vóór het einde des Jaars 1630, geslooten wierdt. Tot belooninge van zijne diensten, sloeg hem de Engelsche Koning niet slegts tot Ridder, maar vereerde hem ook met het Zwaard, waar mede hij die plegtigheid verrigt hadt; voegende daar nevens een kostbaar Tafelservies van Zilver. Van den Koning van Spanje ontving hij insgelijks, behalven de bevestiging van de Ridderlijke waardigheid, verscheiden blijken van gunst en hoogagtinge.

De goede uitslag, welke dit werk bekroond hadt, was oorzaak, dat RUBENS, niet lang daar naa, tot soortgelijke onderhandeling elders wierdt gebruikt. Tusschen de Staaten der Spaansche Nederlanden en die der Veréénigde Gewesten, was, in den Jaare 1632, eene Verhandeling geopend. Van de zijde der eerstgemelden hadt men Gemagtigden benoemd, om in ’s Hage, over het gewigtig onderwerp, te handelen. Met eenige nieuwe voorslagen der Algemeene Staaten, waren zij, aan het einde des genoemden jaars, na Brussel te rug gekeerd. ’t Zij om den gelukkig volvoerden last aan het Engelsche Hof, of om eenige andere reden, naa de wederkomst der Afgevaardigden, besloot men, aan het Brusselsche Hof, met goedvinden van dat van Spanje, RUBENS na Holland te zenden, om over Bestand te handelen. Brieven van Vrijgeleide, van de Veréénigde Staaten, waren, voor hem, verkreegen, en tot zijne reize de noodige toebereidzels gemaakt. De voorgaande Afgevaardigden waren, in den aanvang des Jaars 1633, hem reeds vooruitgereisd.

Eerst in 's Hage verstonden ze, dat men RUBENS insgelijks aldaar hadt te verwagten. Hier over toonden zij zich, kwalijk te vreden, en namen het euvel op, dat een ander ’t werk, door hen aangevangen, zou voltrekken. Zo veel vermogte de redenen, welke zij, deswegen, bij de Aardshertogen, inbragten, dat de reize van RUBENS geenen voortgang hadt.

Onder zo veele en verschillende werkzaamheden, gevoelde onze Ridderlijke Kunstschilder de verzwakkingen des toeneemenden ouderdoms. Vooral wierdt hij gestremd in den loop zijner vervaardiginge van wondergewrogten zijns Penseels, door eene beeving in de handen, van welke hij wierdt aangetast. Niet gewoon om immer ledig te zitten, bepaalde hij zich nu tot kleine Stukken, welke hij, met behulp van den Maalstok, op den Ezel schilderde. Eindelijk overviel hem de jongste krankte, welke, op den dertigsten Februarij, of, gelijk anderen schrijven, op den dertigsten Maij des Jaars 1640, een einde maakte van zijnen welbesteeden leeftijd, in den ouderdom van bijkans vierenzestig jaaren. ’s Mans Hoffelijke overblijfzels wierden bijgezet, te Antwerpen, in de Kerk van St. Jan, met eene staatelijkheid, aan zijne vermaardheid en voortreffelijkheid evenredig. En zwart fluweelen Kussen, waar op de vergulden Ridderlijke Kroon lag, wierdt het Lijk vooruit gedraagen. Een talrijke stoet zo van Geestlijken, als van Waereldlijke Heeren van den hoogsten rang, en van beroemde Kunstenaaren, volgde daar agter.

RUBENS is tweemaalen getrouwd geweest: eerst, gelijk wij boven meldden, met ELIZABETH BRANT, bij welke hij geene kinderen heeft verwekt; vervolgens met HELENA FORMOND, Vrouwe van uitmuntende schoonheid. Bij deeze verwekte hij onder andere, eenen Zoon, ALBERT genaamd; Man van uitgebreide geleerdheid, en Geheimschrijver der Staaten van Brabant. Van hem zien verscheiden werken het licht: onder andere eene Verhandeling de re Vestiaria et de lato Clavo; als mede eenige Latijnsche Gedichten. De Verklaaring over de Munten der Graaven van Aarschot, door zommigen aan den Vader toegeschreeven, was, volgens den geleerden VOSSIUS, eene lettervrugt van ALBERT RUBENS.

Door den wijdstrekkenden roem, welken RUBENS hadt verworven, en de hooge waarde, in welke zijne Kunststukken, reeds in zijnen leeftijd, gehouden wierden, hadt hij een aanzienlijken rijkdom verzameld. Tot getuige hier van kan verstrekken, zijn pragtig huis te Antwerpen, van eene keurlijke bouworde. Men vondt daar in eene Zaal, naar de wijze van de Rotonde te Rome, die alleen door openingen in het Dak licht ontving. Deeze Zaal bevatte eenen schat van de heerlijkste voortbrengzelen der kunst, welke Italie, Frankrijk en de Nederlanden opleverden, ook eenige vrugten van zijn eigen Penseel. Meer dan zestigduizend Guldens hadt hem dit huis, met hetgeen ’er in was, gekost. Men wil dat de Hertog van BUCKINGHAM, met welke RUBENS, geduurende zijn verblijf te Parijs, kennis en vriendschap hadt gemaakt, zedert, uit deeze Zaal, voor zestigduizend Guldens aan Kunststukken heeft gekogt.

< >