Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

BAN

betekenis & definitie

is een woord van Hoogduitsche afkomst, en geeft te kennen;

I. een boete of pœnaliteit;

II. een opontbod.

Bij de Rechtsgeleerden vind men, over de Uitlegging van deeze tweeërleie betekenis, omstandig gehandeld; doch dit tot ons bestek niet behoorende, zeggen wij alleenlijk, dat ’er eenvouwdig door verstaan wordt, een verjaaging, uitsluiting uit deeze of geene Maatschappij; en dat het recht van Banning of uitdrijving geoefend wordt door hen, aan welke de magt daartoe, door het hoogste gezach, in handen gesteld is.

Men onderscheidt den Ban in Kerklijke en Wereldlijke. Het recht, om iemand in den Ban te doen, dat is, als een straffe over begaane misdaaden, uit de Kerkgemeenschap uittesluiten, het zij voor altoos, of tot dat hij over de begaane misdaad berouw toont, en beterschap bewijst, bouwen de Geestlijken op het geen geschreeven staat, MATTHEUS XVI vs. 19. Ieder, wien door zijn onbehoorlijk gedrag, alle tucht of straffe niet gehaat voorkomt, zal ligtlijk toestemmen, dat in alle maatschappijen, wetten en straffen moeten zijn; en niemand zal de middelen, als straffen uitgedacht, om de overtreeders te beteugelen, haaten, schoon zij, aan welke dit recht behoorde, hetzelve veeltijds grootelijks misbruikt hebben. Bijzonderlijk bedienden, in vroegere eeuwen, de Roomsche Kerkvoogden zig van deeze magt, en maakten hunne Banvonnissen allervreeslijkst; waar van wij hier eenige voorbeelden zullen bijbrengen.

De eerste der Utrechtse Bisschoppen besloot zijn zogenaamd Testament, of Giftbrief, met de woorden, welke naderhand, door Bisschop BALDRICUS en anderen, gevolgd zijn. MATTHEUS in zijn werk De Nobilitate, Lib. II. Cap. 23, brengt, uit DU CHESNE, een Banvonnis bij, tegen de Moordenaars van TSELKO, Bisschop van Rheims, uitgesproken, dat nog veel verschrikkelijker is. Zie hier het zelve.

„ln den naame des Heeren, en door de kracht van den H. Geest, midsgaders door de magt, die de Bisschoppen door den Prins der Apostelen, Petrus, is gegeeven, zo scheiden wij hen van den schoot onzer moeder de H. Kerke, en wij verdoemen hen met den vloek der eeuwige vermaledijdinge; zodanig, dat zij nooit door eenig mensch hersteld mogen worden, en geenen omgang met de Christenen hebben. Zij moeten vervloekt zijn in de stad, en vervloekt op het land, vervloekt zij hunne schuur, en vervloekt hunne nakomelingen, vervloekt zij de vrugt hunnes lighaams en de vrugten hunner aarde, vervloekt moeten zijn hunne koebeesten, en vervloekt de kudden hunner schapen; dat zij vervloekt zijn, als zij op reis gaan; en vervloekt als zij thuis komen; zij moeten vervloekt zijn binnens huis en gaan zwerven agter land, dat hun de darmen in het secreet uitschieten, gelijk den ongelovigen en rampzaligen ARRIUS geschied is.

„Dat over hen komen, alle de vervloekingen, waar mede God het Joodsche Volk door Moses heeft gedreigd, als zij de wet kwamen te overtreeden, dat zij vervloekt en vermaledijt zijn, en verlooren gaan, in de tweede toekomste des Heeren; dat over hun komen alle de vervloekingen, die de Kerklijke wetten en Apostolische Mannen uitgesproken hebben tegen de moordenaars en Heiligschenders; geen Priester verstoute zig de Mis ten eenigen tijde voor hen te leezen, of zo zij ziek worden, hunne biegt te hooren, of hun de heilige kommunie toe te dienen, ten zij dat zij zig alvoorens gebeterd hebben; maar dat zij een Ezels begraafenis krijgen, en boven de aarde op een misthoop gelegd worden, op dat zij tot een eeuwige schande en vermaledijding voor de tegenwoordige en toekomende tijden verstrekken, en even gelijk wij deeze kaarsen uit onse handen smijten en uitblusschen zo moet hun richt voor alle eeuwigheid uitgebluscht zijn.”

Men denke niet, dat deeze opeenstapeling van vervloekingen bij eengeraapt zijn om een bijzonder geval, hoedanig de begaane moord aan den gemelden Bisschop was, en ’t welk daarom ook bijzondere straffe verdiende. Integendeel; de Schrijver van de Erfgraafljke Bedieningen geeft ons, pag. 247, een formulier van den Kerklijken Ban, die voor deezen in het Utrechtsche Bisdom plaats had, het welk nog verschrikkelijker is, dan het voorgemelde. Ook is het een bekende zaak, dat zij, die in den Ban gedaan waren, de Mis niet mogten hooren, en daar uit geweerd moesten worden; men zie de Kerkl. Ordonnantiën van Bisschop GUIDO VAN AVENNES.

Bisschop JAN VAN SIJRIK had voorheen reeds geboden, met hem, die in den Ban was, geen den minsten omgang te houden, of te eeten, te drinken, ja zelfs niet te spreeken, op poene, dat hij die zulks gedaan had, ook onder den Ban vervallen zou. Dit nu moet, naar ons gevoelen, als een groot misbruik van deeze magt aangemerkt worden: want, hier door kon het ligtlljk gebeuren, dat ’er honderden te gelijk onder den Ban geraakten, die dan, volgens dat bevel, wederom moeiten gemijd worden. Te meer was het een misbruik, om dat men het volk reeds zo zeer verblind had, dat het den Ban en de Bannelingen als besmettelijk beschouwde. Laat ons een voorbeeld bijbrengen, ter aantooning, welke onheilen zulks na zig sleepte.

GREGORIUS DE VII had Keizer HENDRIK DEN IV in den Ban gedaan, en niet alleen hem, maar alle die geenen, welke met hem hadden gegeeten, gedronken en gesprooken. De Keizer, en zij die zijne zijde koozen, hielden den Ban voor onwettig en krachtloos, om dat zij, volgens bepaalde en vastgestelde wetten, bevoorens niet behoorlijk gedaagd waren; zijne vrienden, steunende op dit onbetwistbaar recht, bleeven dus bij den Keizer. GREGORIUS ging zo verre met zijn bannen, dat men zou gezegd hebben, hij kon niet verder. Dan nog sterker liep dit voort, na dat CLEMENS DE III, tot Paus verkoozen, FILIPPUS, Koning van Frankrijk, in den Ban gedaan had; want toen Bande de eene partij tegen de andere; en daar ieder het meeste recht meende te hebben, werd de een door den anderen als getergd om dagelijks nieuwe Banvonnissen uit te donderen; waardoor de magt, om den Ban uittespreeken, op de schandelijkste wijze misbruikt werd, vermits ieder naar zijne drift te werk ging; waar van het noodzaakelijk gevolg zijn moest, dat ’er in menigte gevonden werden, die op den Ban van den eenen of den anderen geen acht gaven.

Hierom vond GREGORIUS zig eindelijk genoodzaakt te beveelen, dat de Huisvrouwen, Boden, Dienstmaagden, Slaaven, Knechten, ja allen, die geene Hovelingen waren, en daarenboven zij, die onweetend met een banneling hadden omgegaan, in geene zonden vervallen waren. Hij en zijne navolgers, wilden zij de rust der maatschappij niet verstooren, moesten ’er wel eenige verzachting aan toebrengen, en de kracht van de besmetting des Bans, die reeds zulke diepe Wortelen geschoten had, verminderen: aangezien zij dagelijks ondervonden, dat de menschen, die in de landen of onder het gebied van een gebannen Vorst of Bisschop woonden, dezelve verlieten, om niet besmet te worden. De Leeken verlieten hunne Huizen; de Monniken hunne Kloosters; de Vrouwen haare Mannen; de Kinders hunne Ouders, en gingen, naakt en berooid achter land zwerven; waardoor, hadden de Kerkvoogden voortgegaan, met op de gezegde wijze te bannen, zij een gantsche Maatschappij van Bedelaars en Landloopers zouden hebben kunnen stichten.

De Ban, echter, en de vreeze voor denzelven, was een der grootste middelen om het gezach der Pausen en Bisschoppen, naar hunne gedachten, in stand te houden. Doch het misbruik, welk zij ’er van maakten, liep niet alleen sommige meer doorzichtige Leeken, maar zelfs eenige Geestlijken in ’t oog. De Kardinaal P. DAMIANI klaagde ’er over aan ALEXANDER. Bijna ieder blad van de decretaal brieven (schreef hij word niet de plegtelijke ban (ANATHEMA) besloten: want het is geduurig: zo wie dit of dat niet zal gedaan hebben, die zij vervloekt (ANATHEMA). Dit hield hij voor een onverdraaglijk misbruik, en gaat dus voort: Men vindt niet, dat de H. Paus Gregorius, of andere Pausen, deeze gewoonten in hunne decreten onderhouden hebben. Deeze handelwijze had ook, even als andere buitengewoone strafoefeningen, ten gevolge, dat ze onnut werd, om dat het volk aan dezelve gewoon wordt, en ze door de menigvuldigheid niet meer vreest; ja, zelfs werd men onverschillig, of men door den Paus of Bisschop, die alleen de magt hadden dezelve te vernietigen, ’er al of niet van ontslagen werd.

HEDA getuigt, hoe ook de Priesters raasden en tierden tegen hen, die in den Ban waren, om dat zij den Utrechtschen Bisschop, RUDOLP VAN DIEPHOUT, aanhingen, het volk daarvoor onvervaard was; welke onverschilligheid des Volks, dat meer op hunne wapenen vertrouwde, dan vreeze voor de Interdicten had, Paus EUGENIUS noodzaakte, den Bisschop van Moskou aftezenden, om de zaak der twee Bisschoppen te bemiddelen. ’t Geen, echter, de Leeken het meest bezwaarde, was, dat zij in andere zaaken nergens eenig recht konden erlangen, omdat, volgens het reeds genoemde bevelschrift van GUIDO VAN AVENNES, de Wereldlijke Rechters, uit kracht van de geestlijke straffe, die de Geestlijke Rechters, na een voorafgaande regelmaatige waarschuwing, zouden hebben uitgesproken, zodanige menschen moesten afwijzen, die in den Ban waren, en hun geenen toegang in hunne Raadhuizen of Vierschaar geeven, om voor zig zelven of voor of tegen anderen te pleiten, of voor getuigen te dienen; met één woord, zodanig een Banneling werd als een dood mensch gehouden. Doch in Frankrijk, daar de Geestlijken minder gezachs hadden, moesten alle deeze uitvluchten, waarvan veeltijds een kwaad gebruik gemaakt werd, vóór den aanvang van het rechtsgeding beweezen worden. Het was ook hoogst noodzaaklijk, dat de Kerklijken in hunne magt, of liever in het onmaatig gebruik van hunne magt, besnoeid werden.

Laat ons het volgende ’er nog bijvoegen; hij, die geduurende den tijd van een Jaar onder den Ban gebleeven was, zonder gezocht te hebben om ’er van ontheft te worden, werd voor den Bisschop gedaagd, als verdacht van Ketterij; somwijlen werden hier in de Bisschoppen door de Koningen ondersteund. Volgens BEOTHIUS, Hist. Scot. Lib. II. maakte MACHABEUS, Koning van Schotland, een Ordonnantie, dat iemand, die in den Ban gedaan was, en een gantsch Jaar daarin was blijven steken, zonder naar eenige ontbinding getracht te hebben, voor vijand van het Rijk zou gehouden worden; en die het twee Jaaren uithield, zou al zijn goed verbeurd hebben. In Engeland was het reeds een gebruik geworden, dat hij, die veertig jaaren onder den Ban gebleeven was, in den Kerker geworpen werd.

De maatschappij der menschen moest dus naar middelen omzien, om zig tegen deeze gehaate gezachvoering te verzetten; en dit gelukte ook nu en dan, op deeze of geene wijze: de een wist middel te vinden, om een Brief van den Koning te verkrijgen, waar bij den Bisschop bevolen werd, den banneling onder borgtogt te ontslaan; dan liet men den borg voor den Bisschop zo lang naloopen, tot dat het hem verveelde. De Landman in den ban gedaan zijnde, beriep zig op zijn voorregt, van niet buiten zijn Parochie gedaagd te mogen worden, en wist dus de strengheid der Geestlijken te ontwijken. Werd de Vorst aangesproken, om de hardnekkigen te doen vatten, hij bevestigde de gemelde voorregten, en zeide, dat het geen gebruik was, zodanige bevelen te geeven.

Was hij den Bisschop meer dan den onderdaan geneegen, en gaf hij zodanig een bevel, dan verklaarde zulk een, dat hij niet onder den Bisschop behoorde; en ingevalle dit niet doorging, had hij slegts te zeggen, dat hij zig op hooger rechtbank beroepen had; en of de Bisschop zulks ontkende, de Landman werd geloofd. Was ’er, echter, geene mogelijkheid, om de zaak uit de handen der Geestlijkheid te houden, en moest zulk een gekerkerd worden, dan had hij meesttijds zo veel vrijheid als hij begeerde, zelfs om openlijk door de stad en langs de straaten te mogen gaan; en op die wijze daalde, in dit geval, het gezach der Geestlijken meer en meer. Zij, dit ziende, bragten hunne klagten daar over dagelijks ten Hove.

JOINVILLE verhaalt, in het leven van LODEWIJK, bijgenaamd DE HEILIGE, dat de Bisschoppen hem, op zekeren tijd, vertoonden, dat het met het Chatolijk geloof gedaan was, indien hij hun de hand niet leende: want dat de meeste menschen den Ban niet meer vreesden, en de Kerklijke Rechters slegts achter aan lieten loopen: waarom zij verzogten, dat zij, die een Jaar in den Ban geweest waren, en naar geen ontbinding getracht hadden, door den Wereldlijken Rechter mogten genoodzaakt worden om verzoening te vraagen. De Koning was bereid aan hun verzoek te voldoen, onder beding, dat de Wereldlijke Rechter dan ook bevoegd zou weezen, om kennis te neemen over de rechtmaatigheid of onrechtmaatigheid van ’t Banvonnis; doch zulks den Bisschoppen niet behaagende, vermits zij niet wilden dat de Wereldlijke Rechter kennis van hunne Rechtsgedingen zou hebben, zeide hun de Koning:

„Zo zal dan ook van uw verzoek niets worden. Of heugt u lieden niet meer, dat de Bisschop van Brittanje den Graaf N, zeven Jaaren lang in den Ban gehouden heeft, en dat gemelde Graaf, om dat het een onrechtvaardig Banvonnis was, eindelijk door den Paus zelven ontslagen is? Hadde ik dien Graaf gedwongen, om genade bij den Bisschop te zoeken, dan had hij alles moeten doen, het geen de Bisschop, recht of onrecht, van hem eischte.”

Dit moet men 'er nog bijvoegen, dat schoon de Geestlijken zelven, door het misbruiken van hun gezach, oorzaak tot deeze en dergelijke zaaken gegeeven hebben, de Leeken, door hunne spoorlooze gedragingen en verachting van alle tucht, naderhand oorzaak geweest zijn, dat de Oppervorsten de Geestlijkheid wederom hebben moeten ondersteunen; schoon een uitgebreide magt nergens gevaarlijker, dan onder hen, kan geplaatst worden.

Ten aanzien van het Romeinscht Recht, komen veele zaaken voor, die met het geen wij uit de Kerklijke Rechten hebben bijgebragt, overeenstemmen; doch onze Rechtsgeleerden verschillen onder elkander daarin, of de Ban, die hedendaags onder ons gebruikt wordt, gelijk is aan den Romeinschen Ban; dat is, met de Deportatie (Ban bij uitnemenheid), of Relegatie (Ballingschap), en of deeze iemand al of niet burgerlijk dood maake. Er zijn ’er die zeggen, dat zij met geen van beiden eenige gelijkenis heeft, en niet anders voorkomt, dan als een bloote uitwerping uit den Burgerstaat; waar op anderen vraagen, of die uitgeworpenen het effect der rechten van den Burgerhaat verliezen? dat is, of zij voor burgerlijk dood moeten gehouden worden?

Anderen wederom maaken onderscheid tusschen een Ban ten eeuwigen dage, met Confiscatie van goederen, (zo als door FILIPS DEN II tegen Prins WILLEM DEN I was uitgesproken), en tusschen een Ban voor een bepaalden tijd, zonder Confiscatie, door den Rechter, om deeze of geene misdaad uitgesproken; komende de eerste met de Deportatie der Romeinen over een, daar de andere, als de ontzegging van deeze of geene plaats of provintie, met de Relegatie gelijk staat.

Grooter verschil heeft ’er, meer dan eens, onder de Staaten der Vereenigde Landschappen plaats gehad, over het recht van Bannen, en wel bijzonderlijk na de afzweering van den Koning van Spanje; na welken gewigtigen stap de Souverainiteit weder gekeerd was in den boezem, waar uit dezelve was gesprooten, en waar mede alle de Plakaaten en Ordonnantiën, die de Koning of zijne voorzaaten gemaakt hadden, voor alle de Nederlanden, van zelve vervielen; wordende, op dat gewigtig tijdstip, ieder Provintie Souverain op zig zelve gesteld, en dus, door geen gemeene wet, aan elkander verbonden zijnde, dan alleenlijk voor zo verre zij onderling een nieuw verbond aangingen, en waar bij de magt van de eene aan de andere, in dit geval, gedemandeerd of toevertrouwd werd.

Ik stap hier van af, en wijze mijne Leezers tot het Aanhangzel op het Rechtsgeleerd Woordenboek, Art. BAN, en hun, die begeerig mogten zijn te weeten, hoe onmaatig en schandelijk FILIPS DE II hiervan gebruik gemaakt heeft, tot de Apologie van WILLEM DEN I; en verders tot de menigvuldige bijeengebragte vonnissen van Bannissementen tot de Sententien en Indagingen van Hertog ALBA, op naam van gemelden Koning.

Zie ook BIJNKERSHOEK, Verhandeling van Staatszaaken, op BANNEN.

< >