Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 25-01-2023

Ridderschap

betekenis & definitie

GELDERSCHE RIDDERSCHAP, in onderscheiding van die der bijzondere Kwartieren, bezit en oeffent, te gader met de Steden, de opperste magt en gezag, in zaaken, het gemeene Land en de Provincie over ’t geheel betreffende. In het dagelijksche leeven voeren de Geldersche Ridders, veelal, den tijtel van Baronnen: zommigen ook dien van Graaven.

Doch in hunne hoedanigheid van Leden van Regeeringe worden ze slegts Jonkers, Riddermaatigen of Heeren genaamd. Onder de vereischten, om als Geldersch Ridder erkend, en als zodanig als Lid van Staat te kunnen verschreeven worden, zijn, volgens ‘s Lands Plakaaten, deeze wel de voornaamste. Hij moet van den Hervormden Godsdienst belijdenis doen, en van een Geslagt zijn, welks Voorzaaten insgelijks ter Landschaps vergaderingen verschreeven geweest zijn. Hij moet een zeker getal van jaaren bereikt hebben, en genoegzaam gegoedigd zijn ten platten Lande. In vroegere tijden moest een Ridder zijne vaste wooning hebben op het Land; doch deeze vereischte heeft men, al zints lang, over ’t hoofd gezien. Zij, die anderzins voor Riddermaatigen konden erkend worden, zijn, egter, uitgeslooten van de Vergaderingen der Provincie, indien zij zich in den Krijgsdienst begeeven hebben. Ongehuwde Zoonen van Ridders hadden, bij ouds, geenen toegang op de Landdagen, ’t en zij ze op zich zelve woonden; doch ook hier in is, door den tijd, verandering ontstaan. Persoonen uit andere Gewesten, die onder de Geldersche Ridderschap begeeren te worden toegelaaten, moeten de bewijzen inleveren voor hunne Riddermaatige hoedanigheid in hun eigen Gewest; als mede kunnen aantoonen, dat de Geldersche Ridders ’t hunnent worden toegelaaten. Hoewel het niet altoos het zelfde zij, wordt het getal der Geldersche Ridders, in alle de drie Kwartieren te zamen genomen, op zestig, meer of min, begroot.

< >