Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

WILLEM LODEWYK

betekenis & definitie

Graaf van Nassau, de Vader des straks vermelden WILLEM FREDERIK, was de Zoon van JAN, Graave van Nassau-Dillenburg, broeder van Prinse WILLEM DEN I, en gebooren op den dertienden Maart des Jaars 1560. Al vroeg zondt hem zijn Vader na de Nederlanden, om in de Oorlogzuchtige tijden van het opkoomende Gemeenebest, de krijgskunde in de beoeffening te leeren, in de bespiegelende kennis van welke bij reeds aanmerkelijke voortgangen hadt gemaakt.

In den Jaare 1580, en dus nog maar twintig jaaren oud, voerde hij het bevel over eenige Friesche krijgsbenden, in het beleg van Groningen en Koeverden; in het van verre bespieden van welke laatstgenoemde plaatse en te paerd zittende, hij door een Kanonkogel, aan zijn slinker been, dermaate wierdt getroffen, dat hij langzaam genas, en ’er, zedert, altoos een hinkenden gang van behouden heeft. Twee jaaren daar naa ondervond de Stad Lochem, van den Spaanschen Veldheer VERDUGO belegerd, zijne trouwhartigheid, eerst door den toevoer van etlijke wagens met leevensmiddelen, die, in den prangenden nood der Stede, wonder wel te pas kwamen, en vervolgens in het doen aanrukken, te gader met den Graave VAN HOHENLO, van eene talrijke bende Knegten en Ruiters: met zo een gewenscht gevolg, dat de Spanjaard van zijnen toeleg op de verovering der Stad, moest afzien.Niet onbeloond bleeven deeze eerstelingen der proeven van liefde voor de goede zaak des Vaderlands. De Graaf VAN MERODE, Stadhouder van Friesland, in ’t einde des Jaars 1583, uit hoofde van zijnen klimmenden ouderdom, bij de Staaten van het Gewest om ontslag van zijnen post verzogt hebbende, benoemden dezelve, in zijne plaatze, Graaf WILLEM LODEWYK, om, zo als de opdragt luidde, het bewind te voeren over zaaken des Oorlogs, des Regts en der Regeeringe. Zijn Oom, Prins WILLEM DE I, hing zijn Zegel aan deeze verkiezing, door het verleenen der noodige lastbrieven., Als Stedehouder oeffende hij dus een ondergeschikt gezag aan zijnen Oome, tot op diens ontijdigen dood, wanneer hem, door de Staaten, van nieuws het Stadhouderschap opgedraagen, en hij, door de Algemeene Staaten, daar in bevestigd wierdt.

Volijverig om ’s Lands vijand allen afbreuk te doen, bemagtigde Graaf WILLEM LODEWYK, in den Jaare 1585, in het Zuidlijk gedeelte van Friesland, twee Schanzen, Slijkenburg en Oldemarkt, waar uit de Spaansche Veldheer VERDUGO aan het Kwartier de Zevenwouden veel nadeels toebragt. Niet zo gelukkig slaagde hij in eenen toeleg op de Stad Groningen. Daar binnen hieldt hij verstand met eenen ROE LOF KETEL , die beloofd hadt, eene der Stads poorten te zullen openen, en den Graave door dezelve den toegang in de Stad te openen. Doch, door wanbeleid van eenigen, die den aanslag moesten helpen bevorderen, wierdt het ontwerp verijdeld, en de Graaf, zedert, te raade, om vooraan nimmer op den wankelen grond van heimelijke verstandhoudinge de hoop op de bemagtiging eener Stad te bouwen.

De Stadhouder van Friesland, in den Jaare 1586, zo wel als zijn Neef Prins MAURITS, eenen Lastbrief tot zijn Stadhouderschap van den Graave VAN LEICESTER hebbende genomen, bevondt zich, ten deezen tijde in 's Graavenhage,wanneer hij de tijding ontving, dat de Overste TASSIS, zich van die afweezigheid bedienende, in Friesland het platte land van het Zuiden na het Noorden afliep. In allerijl hierop te scheep gegaan, en te Stavoren zijnde aan land getreeden, moest hij den spijt verduuren, van zich afgesneeden te zien van een deel zijns volks, en dat hier door de ontwerpen der Spanjaarden ongehinderd wierden voortgezet. Dit alles geschiedde in ’t holste van den Winter, welks naderende einde den vijand het land deedt verlaaten. Waar naa de Stadhouder bevel gaf tot het houden van goede wagt, het uitzetten van verdagte persoonen, het opteekenen der eetwaaren, en het openbijten der bevrozene wateren. Wijders wierdt de derde man uit de Huislieden opontboden; ’t welk eene bende van drieduizend koppen te zamen bragt. VERDUGO, onder wiens opperbeleid de togt der Spanjaarden was volvoerd, hadt Graave WILLEM de brandschatting der Ommelanden aangebooden, mids deeze hem die van Friesland afstondt. Doch de Graaf hadt deeze aanbieding van de hand geweezen.

Onder de verschillende Krijgsbedrijven, welke Graave WILLEM, nu ginds, dan elders, werk verschaften, hieldt hij telkens het oog op Groningen gevestigd. In den Jaare 1389 sloeg hij daar toe meer opzettelijk hand aan ’t werk. In de maand April diens jaars bemagtigde hij het Schansje Ementilie, aan de Vaart na Friesland gelegen, en langs welke de Stad haaren toevoer uit dat Gewest ontving. Delfzyl, waaruit, aan den anderen kant, de Stad gespijsd wierdt, zogt hij te vergeefs meester te worden. Gelukkiger slaagde hij aan de Eems. Naa het Dorp de Jouwer, ter verzekeringe van de invordering der Brandschattingen, verschanst te hebben, deedt hij een deel zijns Volks over het Reuterdiep, in de Provincie Groningen, na den gemelden stroom trekken, en aldaar hetzelve eerst den Schans te Zwaagsterkijl, en daar naa de twee Schanzen te Reide bemagagen; in de plaats van welke twee, hij vervolgens éénen grooten en vasten Schans bouwde. Niet lang daar naa verscheen Graaf WILLEM, in eigen persoon, aan het hoofd van achthonderd man, voor den Schans op den Zoutkamp, eenen uithoek, digt aan ‘t Helderdiep gelegen, en deedt denzelven. naa hem hevig te hebben beschooten, stormenderhand inneemen. Op den grond der vernielde en zwakkere, deedt hij eene kloeke en fraaie Sterkte opwerpen.

Geene geringe eere behaalde de Friesche Stadhouder, in het volgende Jaar 1591, met het aandeel, welk hij hadt in de verovering van Nijmegen, onder het opperbevel van zijnen Neeve Prinse MAURITS. Ten koste van een zwaare wonde, en te gader met der zelfden zijnen bloedverwant, slaagde hij, ’s jaars daar aan, even voorspoedig omtrent de Vesting Koevorden; gelijk ook twee jaaren later in het ontzetten van die Vesting, die door den Spaarschen VERDUGO, met een zwaar beleg benaauwd wierdt Groningen, op welks vermeestering men al lang het oog hadt gehad, lag nu aan de beurt. Met een talrijk leger sloegen, in de maand Maij des Jaars 1594 , Prins MAURITS en Graaf WILLEM het beleg om die Stad. Naa het bieden van kloeken tegerstand, moest, eindelijk, de stad tot de overgave besluiten; in de voorwaarden van welke Prins MAURITS bedong, dat zij zijnen Neef Graaf WILLEM LOPEWYK, ook wat het omliggende Gewest betrof, voor Stadhouder zoude ontvangen, en voortaan ongehinderd blijven erkennen. In de maand Junij des Jaars 1595 ontving daar toe de Friesche Stadhouder den Lastbrief van de Algemeene Staaten, als Stadhouder ook van Groningen en Ommelanden.

Hevige geschillen reezen ’er, nu en dan, zo in Groningen als in Friesland; om welke te beslissen, althans voor het uiterlijke te doen ophouden, Graaf WILLEM, meer dan eeens, de sterke hand te baate nam. In de Stad van ’t eerstgenoemde Gewest ontwapende hij , in den Jaare 1600, de Burgerij; even sterk tastte hij, in dat zelfde jaar, door, te Leeuwarden, niertegenstaande hem van zommigen uit de misnoegde Regenten, wierdt naagegeeven, dat hij zich meester zogt te maaken van de Regeeringe.

Behalve in ’t veld, moet ook Graaf WILLEM LODEWYK niet weinig in den Raad te Zeggen gehad hebben: tot zo verre, dat zijn invloed aldaar ook buitenlands bekend was. Dit mogen wij besluiten uit het gedrag van HENDRIK DEN IV, Koning van Frankrijk. Want als deeze, in den Jaare 1608, aan Vrede of aan een veelaarig Bestand, tusschen Spanje en de Algemeene Straten, deedt arbeiden, gaf bij last aan zijnen Gezant JEANNIN, onder andere, Graaf WILLEM, door het aanbieden van een Geschenk of Jaargeld, in zijne belangen over te haalen.

Geduurende ’s Graaven laatste jaaren, vermits het Twaalfjarig Bestand met Spanje, hadt hij geene gelegenheid om Zijne krijgsbekwaamheden in ‘t veld te doen gelden. Van wegen het aandeel, welk hij ook in zaaken van Regeeringe hadt, konde hij niet ongemoeid blijven van de rampzalige kerktwisten, welke den Staat beroerden. In deeze helde hij over tot de zijde der Contra-Remonstranten: gelijk, onder andere, kan blijken uit zijn verzellen van Prinse MAURITS in de Kloosterkerk in 's Graavenhage; ’t welk, gemeenlijk, als de eerste leuze der openbaare afzonderinge tusschen de twistende partijen wierdt aangemerkt. Ook droeg de Graaf zorge, om in Friesland buiten de Regeering te stellen of te houden de zodanigen, die geoordeeld wierden, de begrippen van ARMINIUS te zijn toegedaan. Nogthans dreef hij zijn stuk niet tot de uitersten, tot welke zijn Neef MAURITS oversloeg; aan welken hij eenen zeer ernstigen en uitvoerigen brief schreef, om hem van deszelfs opzet, ten aanzien van ’s Lands Advokaat VAN OLDENBARNEVELD, te rug te brengen. Ook hadt hij het houden der Delftsche Conferentie, in den Jaare 1613, aangelegd tot vereffening der uitstaande godgeleerde geschillen, ernstig aangeraaden.

De Stadhouder Graaf WILLEM LODEWYK VAN NASSAU overleedt, op den laatsten dag van Maj des Jaars 1620, aan de gevolgen eener beroerte, van welke hij, op den twaalfden

dier maand, was aangetast, onder het schrïiven van eenen Brief aan Prinse MAURITS , in welken hij zijnen Neef raadpleegde over ’t geen ’er zou te doen staan, ingevalle MAURITS, zonder gepaste schikkingen beraamd te hebben, spoedig en onverwangt door den dood mogt overvallen worden. ’s Graaven ouderdom, ten tijde zijns overlijdens, was een weinig boven de zestig jaaren geklommen. Hij was nooit getrouwd geweest. De sloffelijke overblijfzels wierden met veel staatelijkheids bijgezet, te Leeuwarden, in de Jakobijner of Groote Kerk, binnen welker Koor men nog heden ’s Graaven faaie Graftombe ziet. De Stadhouder wordt aldaar verbeeld, leevensgroot, in wit Marmer uitgehouwen, neder knielende op een kussen. Behalven een stormhoed, handschoenen en andere krijgssieraden, staat aan de regterhand eene Maagd, verbeeldende de Standvastigheid, en aan de slinkerhand eene andere, houdende een gekronkelden slang in de rechterhand, het zinnebeeld dor Voorzigtigheid.

Onder de voortreffelijkste Mannen, in verscheiden opzigten, welke Friesland heeft uitgeleverd, moet Graaf WILLEM LODEWYK gerangschikt worden. Van zijne krijgsbekwaamheden, vooral in de bemagtiging van Groningen, ten behoeve van den Staat, gebleeken, hebben wij verscheiden voorbeelden aangevoerd. De nieuwe krijgskunde, door Prins MAURITS zedert tot grooter volkomenheid gebragt, vereert hem als haaren eersten uitvinder. Van zijne zucht voor geleerdheid en fraaie kunsten en weetenschappen getuigt het Friesche Hoogeschool, onder andere ook door zijn beleid en aanmoediging opgerigt.

Zie BOR, WINSEMIUS en anderen.

< >