Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

LODEWYK DE XIII

betekenis & definitie

Koning van Frankrijk, Zoon van Koning HENDRIK DEN IV en van MARIA DE MEDICIS, wierdt gebooren te Fontainebleau, op den zevenentwintigsten September des Jaars 1601. ’t Geen wij boven, op ’t Artikel van LODEWYK VAN BEYEREN, aanmerkten, herhaalen wij hier. Niet ’s Vorsten geheelen leevensloop zullen wij verhaalen, maar alleen dat gedeelte, welk betrekking heeft tot de Nederlanden.

Naa het ontijdig uiteinde zijns Vaders, kwam op hem de Kroon, in het negende jaar zijns ouderdoms, onder Voogdij van de Koninginne Moeder. Een Gezantschap, straks daar op, na Frankrijk vetrokken, vernieuwde de Verbonden, voorheen met HENDRIK DEN IV geslooten. Doch het aangaan van een nieuw en nog vaster verbond hadt geenen voortgang. Een huwelijk, tusschen Koning LODEWYK en eene Infante van Spanje aangegaan, baarde veel gemors in zijn Rijk, en het misnoegen van veele Grooten. Om hun het hoofd te bieden, zondt LODEWYK, in den Jaare 1615, den Heer VAN MAURIER als Gezant aan de Staanten, met verzoek om hunnen bijstand. Zij beloofden, en zonden dien met ’er daad, tot een zo gelukkig einde, dat de rust in het Koninkrijk hersteld wierdt. Toen, in den Jaare 1618, de geschillen in de Nederlanden tot eene onherstelbaar verderf dreigende hoogte gereezen waren, vondt Koning LODEWYK zich verpligt, ter bemiddelinge van zaaken, zijne tusschenspraak te bezigen. De Heer BOISISE, herwaarts gezonden, vermaande, in zijns Meesters naame, de Staaten tot Eendragt, en met naame ook tot gemaatigdheid in Kerkelijke Geschillen. In hun antwoord wilden de Staaten zijne "Majesteit doen gelooven, dat de oneenigheden in den Staat nies van zo gevaarlijken aart waren, als men dezelve hadt afgeschilderd, en verzogten met een, dat de Koning herwaarts geliefde te zenden drie of vier Godgeleerden, tot het bijwoonen van het Sinode, welk binnen kort te Dordrecht zoude gehouden worden. Doch de Koning weigerde, daar aan de toestemming te geeven. Zijne Majesteit was eenigzins misnoegd op de Staaten, om dat deeze weigerden, voldoening te geeven op herhaalde klagten over den Heer VAN SOMMELSDYK, Afgevaardigde aan ’t Fransche Hof, welke, bij meer dan ééne gelegenheid, blijken hadt vertoond van wederstreevinge van ’s Konings oogmerken, vooral in de zaak van OLDENBARNEVELD.

Nogthans bewilligde zijne Majesteit, in den Jaare 1621, in de onderhouding van Vriendschap met de Staaten, en de vergunning van vrijen Koophandel aan hunne Ingezeetenen in zijne Landen. Nog vaster wierdt deeze verbintenis toegehaald, in den Jaare 1624, wanneer Koning LODEWYK aan een staatelijk Gezantschap, van wegen de Algemeene Staaten na Frankrijk afgevaardigd, beloofde, dezelven, in het tegenwoordige jaar, te zullen opschieten twaalfhonderdduizend, en vervolgens, in ieder der twee volgende jaaren, een miljoen ponden; mids deeze penningen, drie jaaren naa het sluiten van Vrede of Bestand, hem, wederom zouden vergoed worden. Van hunnen kant beloofden de Staatsche Gezanten, zonder ’s Konings raad of tusschenkomst, Vrede noch Bestand te zullen sluiten. Voorts zouden de Staaten aan LODEWYK eenige Ooriogschepen verkoopen of verhuuren, en, zo hij in Oorlog mogt raaken, zijne Majesteit met de helft der gemelde somme, of met manschap en schepen naar evenredigheid, ondersteunen, mids zij zelven Vrede hadden, of de veiligheid van den Staat zulks gedoogde.

Veelvuldig en aanhoudende waren thans de onderhandelingea der Staaten met vreemde Mogendheden. Naa het sluiten van een Verbond met KAREL DEN II, Koning van Engeland, waar bij deeze zich hadt verbonden, om de Spanjaards, te water en te lande, te zullen beoorlogen, zonden ze den Heer VAN SOMMELSDYK aan Koning LODEWYK DEN XIII, om hem tot diergelijk eene belofte over te haalen. In een gehoor bij zijne Majesteit ontving de Gezant tot antwoord „ dat hij de Staaten voor zijne beste vrienden hieldt, en het Verbond, met Groot-Britannie aangegaan, zou doen onderzoeken.” ’t Liet zich aanzien, dat de zaak een spoedig en gewenscht beslag zoude erlangen.

Doch de inwendige onlusten des Rijk hielden dezelve sleepende; deeze hielden ’s Konings handen gebonden, en mankten ’t ongeraaden, zich in een nieuwen Oorlog te steeken. Van hier dat het aanliep tot in den Jaare 1630, eer men tot een besluit konde koomen. Een Verbond van wederzijdschen onderstand en bescherminge wierdt thans getroffen. Intusschen wendden de Staaten vrugtlooze poogingen aan, om den Koning te beweegen tot eene openbaare Vredebreuk met Spanje. In den Jaare 1635 hetzijne Majesteit zich daar toe overhaalen, en wierden de maatregels vastgesteld, volgens welke men tegen den gemeenen vijand gezamenlijk zoude werkzaam zijn. Om Prins FREDRIK HENRIK, in ’t voeren van den aanstaanden Krijg, aan zijne belangen te verbinden, en te gelijk deszelfs eerzucht te streelen, wierdt Koning LODEWYK te raade, hem den titel op te draagen van Son Altesse of Zijne Hoogheid, in plaats van Son Excellence, of Zijne Doorluchtigheid, welken ’s Prinsen Vader en Broeder, WILLEM DE I en MAURITS, gevoerd hadden. Deeze was ’s Konings laatste bedrijf, met opzigt tot de Nederlanden. Hij overleedt op den veertienden Maij des Jaars 1643.

Zie inzonderheid Histoire de Louis XIII.



LODEWYK DE XIV

Koning van Frankrijk, Zoon van straks gemelden LODEWYK DEN XIII en van ANNA VAN OOSTENRYK, wierdt gebooren op den vijfden September des Jaars 1638. Nog geene vijf jaaren was hij dus oud, toen hij zijnen Vader opvolgde, onder Voogdijschap van de Koninginne Moeder, die, geduurende de Minderjaarigheid, de Regeering waarnam, In November des Jaars 1659 tradt hij in den echt met MARIA THERESIA, Infante van Spanje. Van dien tijd af beginnen wij de onderhandelingen, welke tusschen den Koning en de Algemeene Staaten plaats hadden. Een Verbond van Koophandel, ’t welk, in den Jaare 1662, geslooten wierdt, was de vrugt van een plegtig Gezantschap, na Frankrijk afgevaardigd. Tevens hadt men eenige schikkingen beraamd op de wederzijdsche hulpbetooning der beide Mogendheden. Niet lang hadt LODEWYK op den throon gezeeten, of hij gaf blijken van den heerschzochtigen aart, welke vervolgens aan Europa zo veel onrusts kostte.

Bij het aangaan van het huwelijk met de Infante van Spanje, hadt LODEWYK zich verbonden, nimmer eenigen eisch te zullen doen op de Staaten van haaren Vader, en dus ook niet op de Spaansche Nederlanden. Maar hij vergat wel haast deeze belofte. Reeds bij ’t leeven van PHILIPS DEN IV, Koning van Spanje, liep het gerugt, en het vondt geloof, dat Koning LODEWYK, naa deszelfs overlijden, de regten zijner Gemaalinne zou doen gelden. Doch hij begreep met een, dat de Algemeene Staaten de uitbreiding der Fransche magt, aan dien kant, niet gaarne zien zouden. Twee wegen sloeg hij in, ter voorkoominge, dat hem aan die zijde geene hindernis konde ontmoeten. Van den eenen kant zogt hij, onder de hand, KAREL DEN II, Koning van Engeland, tegen de Staaten op te hitzen, op dat deeze, eenen Oorlog ter Zee om handen hebbende, te minder bekwaam zijn zoude om hem te dwarsboomen. Aan de andere zijde gaf LODEWYK last, aan zijnen Gezant in 's Hage, om den Raadpensionaris DE WITT, door milde geschenken, tot ’s Konings maatregels over te haalen, ’t eerste gelukte; doch ten aanzien van het laatste heeft hij nimmer zijn oogmerk kunnen bereiken. ’s Konings Vriendschnp en vertrouwen, zeide de Raadpensionaris, was al wat hij begeerde, indien hij zijner Majesteit immer eenige diensten konde bewijzen.

Intusschen bleek het, bij meer dan ééne gelegenheid, dat Koning LODEWYK, ondanks zijn uitwendig gedrag, welk blijken van vriendschap vertoonde, den Staaten geen genegen hart toedroeg. In eenen Brief, aan zijnen Gezant in ‘s Hage, sloeg hij eenige dreigende uitdrukkingen uit, in gevalle de Algemeene Staaten niet van zijne hand wilden vliegen. Naa dat de Oorlog tusschen Groot-Britannie en de Nederlanden was uitgebroken, gedroeg liij zich zeer agterlijk in het betoonen van hulpe, waar toe hij, uit kragt des Verbonds van den Jaare 1662, verpligt was. Zijn heimelijk Ontwerp, raakende de bemagtiging der Spaansche Nederlanden, deedt hem telkens agteruit loopen. De Engelschen roeiden hier onder, met hunne opstookingen, den Koning verscheiden redenen aan de hand geevende, door welke hij zich van de verpligtinge, om den Staaten bij te staan, zoude mogen ontslagen rekenen. Misschien was het ook, om van verderen aanzoek, van den kant der Staaten, ter hulpbetooninge, ontslagen te worden, dat Koning Lodewijk, in den Jaare 1665, zijne bemiddeling aanboodt tusschen Koning KAREL DEN II en de Veréénigde Nederlanden; doch die evenwel geene baate deedt.

In het zelfde jaar raakten de Staaten in Oorlog met den Bisschop van Munster. Ter bevorderinge van zijne inzigten, hadt Koning LODEWYK zich meermaalen verklaard tegen de verheffing des Prinsen van Oranje, dewijl deeze hem, aan de zijde der Spaansche Nederlanden, zou kunnen nadeelig zijn. Zeer wankel stondt, intusschen, het gezag van den Raadpensionaris DE WITT, welks handhaaving de Fransche Monarch, om de gemelde reden, vlijtig ter harte nam. Hier uit ontstondt zijne belofte van hulpe aan de Staaten, zo ras hij door den Bisschop van Munster zouden worden aangevallen, en de daadelijke volbrenging daar van, met eenen onderstand van zesduizend man.

In den Jaare 1665 overleedt de Koning van Spanje, Schoonvader van LODEWYK DEN XIV. Ondanks ’s Vorsten Uitersten Wille, bij welken zijn Zoon KAREL, tot Opvolger en algemeenen Erfgenaam verklaard was, kwam straks bij den Franschen Monarch boven, het Ontwerp omtrent de Spaansche Nederlanden. Om derwaarts eenen open toegang te hebben, gaf hij zijnen Gezant in ’s Hage last, om te beproeven, of hij den Algemeene Staaten de Stad Maastricht niet zoude kunnen afkoopen. Doch de Gezant, de onmogelijkheid hier van kennende, gaf zijnen Meester een ander Ontwerp aan de hand. Men moest zich van de Provinciën Friesland en Groningen, en van de Vesting Koeverden tragten te verzekeren, doch op eene wijze, welke geen argwaan gaf aan de Staaten dier Gewesten, die in ’t bewind zouden blijven, zonder dat het bleek dat zij aan Frankrijk verbonden waren. Indien dit gelukt ware, zou de Koning, van dien kant, een gebaanden weg gehad hebben, om de Staaten van Holland te dwingen, in gevalle zij hem, in zijne oogmerken, hinderlijk mogten weeten. Doch dit Ontwerp hadt geen gevolg.

Een schijn valt LODEWYKS genegenheid en hulpe ondervonden de Staaten, in den Jaare 1666, door deszelfs Oorlogsverklaring aan Groot-Britannie. Niet om den Engelschen afbreuk te doen, maar de handhaaving der Stadhouderlooze Regeeringe in de Nederlanden, was daar van het oogmerk. Van hier dat de Fransche Vloot, welke zich bij die der Staaten moest voegen, onder allerlei voorwendzels wierdt opgehouden, eerst in den Herfst in Zee liep en zich nooit met da Staatsche Vloot vereenigde.

Geduurende dit alles wapende zich Koning LODEWYK tot den lang beraamden inval in de Spaansche Nederlanden. Bijstere bekommering baarde het hier te Lande, zo ras men van dit voorneemen onderrigt was. Men vreesde, daar door in eenen Oorlog te zullen worden ingewikkeld. Om dien slag af te weeren, sprak de Raadpensionarïs DE WITT met den Franschen Gezant over een Ontwerp, volgens ’t welk men de Spaansche Nederlanden moest zoeken te beweegen, om Spanje af te vallen en zich voor eene vrije Republiek te verklaaren. De Staatsman opperde dit plan, om den Koning over te haalen tot het verschuiven van zijne voorneemens. Doch te vast stondt LODEWYK op zijn stuk, om ’er zich van te laaten aftrekken. In de maand Mai des Jaars 1667 gaf hij kennis aan de Staaten, van zijn voorneemen tot het doen van eenen inval in de Spaansche Nederlanden, en stelde zich, nog in die zelfde maand, aan het hoofd van een talrijk Leger, waar mede hij zich voor Charleroi, in Henegouwen, nedersloeg. Wel haast maakte hij zich meester van die Stad, en vervolgens van nog verscheiden andere Plaatzen, Hier op volgde eene onderhandeling, tusschen Frankrijk en de Algemeene Staaten, waar bij deeze vooral op ’t oog hadden, een zo magtigen nabuur van hunne grenzen te verwijderen. Doch toen LODEWYK aan hunne voorslagen doove ooren sloeg, zogten zij zich met andere Mogendheden, met naame Engeland en Zweeden, te verbinden het gevolg daar van was , het vermaarde Verbond, onder den naam van Triple Alliantie.

Zo dra hadt Koning LODEWYK daar van geen berigt ontvangen, of hij toonde deswegen zijn misnoegen, vooral over eenige geheime Artikelen, als niet strookende met zijne inzigten op de vermeerdering zijner grootheid. Van hier dat hij, op allerlei wijzen, de Staaten van dit Verbond zogt af te trekken, of het te doen verbreeken. Ten aanzien van Zweeden, slaagden zijne poogingen ongelukkig. Doch Koning KAREL DE II, verlokt door de schoone aanbiedingen van den Franschen Monarch, liet zich vinden. Men sloot eerlang, in den Jaare 1670, een Verbond, volgens ’t welk de Engelsche Koning de Staaten ter Zee zou beoorlogen, terwijl LODEWYK DE XIV hen met een magtig Leger te lande zou aantasten. In gevalle de Veréénigde Gewesten ’t onder gebragt wierden, zou KAREL de Provincie Zeeland, en LODEWYK alle het overige bekoomen, uitgezonderd Holland, welk den Prinse VAN ORANJE ZOU worden afgedaan, indien deeze zich in het Verbond wilde begeeven.

Hoe bedekt deeze onderhandeling ook toeging, zij kwam, nog thans, ter kennisse der Aigemeene Staaten, die voorts verscheiden Gezantschappen afvaardigden, om, ware ’t mogelijk, het onheil, welk den Lande dreigde, af te weeren. Koning LODEWYK onthieldt zich thans in de Spaansche Nederlanden alwaar hem, bij den Akenschen Vrede, onlangs geslooten, verscheiden Steden waren afgestaan. Om den Monarch, door toegeeving en eerbewijs, van gevoelens te doen veranderen zonden de Staaten aan hem den Heer VAN WASSENAAR, om hem met dien aanwinst geluk te wenschen, en te verzekeren van het belang, welk men hier te Lande in ’s Vorsten vriendschap stelde, welke men gezind was, op alle mogelijke wijze, aan te kweeken. Met heusche woorden beantwoordde de Vorst deeze beleefdheid. Deeze, egter, bestondt slegts in schijn. Want toen de Staaten, kort daar naa, den Heer PIETER DE GROOT als Gezant na Frankrijk zonden, bespeurde deeze wel haast, dat zijne Majesteit misnoegen tegen zijne Meesters hadt opgevat, bij onderzoek na de redenen, daarvan, bij ’s Konings Staatsdienaars, bekwam de Gezant tot antwoord, dat zijne Majesteit misnoegd was op de Algemeene Staaten, omdat zij maatregels volgden, strijdig met de billijkheid en de agting, welke zij den Koning schuldig waren; dat zij hem zogten te berooven van het regt, welk hij, in ’t toekoomende, op de Spaansche Nederlanden zou kunnen verkrijgen, uit eene ongegronde vreeze voor hunne eigen veiligheid; en dat zij Zich niet ontzagen, de gantsche Christenheid tegen zijne Majesteit op te hitzen.

In deezen toestand van zaaken scheen een Oorlog, tusschen Frankrijk en de Venéénigde Nederlanden, onvermijdelijk. Koning Lodewyk stelde alles te werk om dien met ijver aan te vangen. Om Troepen in de nabuurschnp te hebben, haalde hij den Keurvorst van Keulen over ter bewilliginge, dat in zijn Gebied Krijgsvolk mogt bij een trekken. Met den Bisschop van Munster sloot hij een heimelijk Verbond, ten nadeele der Staaten. Tot het daadelijk beginnen van den Oorlog haperde het nu slegts aan een voorwendzel. Niet lang bleef dit uit. Zints eenigen tijd hadt LODEWYK DE XIV den invoer van verscheiden Nederlandsche Koopwaaren in zijn Rijk verbooden, of zo zwaar belast, dat alle uitzigt op winst den Nederlandsche Kooplieden was afgesneeden. Met het begin des Jaars 1671 hadden hier op de Algemeene Staaten eene Afkondiging gedaan, bij welke, omtrent verscheiden Fransche voortbrengsels, even eens wierdt gehandeld. Zo euvel nam de Vorst deeze schikking, dat zij, wel haast, tot den grond der Oorlogsverklaaringe diende , hoewel daar van de waare reden was, het sluiten van het Drievoudig Verbond met Zweeden en Engeland. Doch tot het verbreeken van deezen band vondt de Vorst een middel, door het sluiten van een heimelijk Verbond met KAREL DEN II, volgens ’t welk deeze aan den Staat insgelijks den Oorlog aandoen, en zestig Engelsche bij veertig Fransche Schepen zoude voegen. Ook veranderde Koning LODEWYK, ten deezen tijde, van inzigten omtrent den Prins VAN ORANJE. Want daar hij voorheen deszelfs verheffing hadt tegen gehouden, zag hij nu dezelve niet ongaarne, op het schrijven van den Franschen Gezant in 's Hage, volgens ’t welk de Prins, in de waardigheden zijner Voorouderen hersteld zijnde, wel ras zich zo veele vrienden zou weeten te maaken, dat de Staaten zouden besluiten om den Koning tegen Spanje te helpen; doch dat zijne Hoogheid tot de gemelde waardigheden nimmer zou kunnen opklimmen, zo lang de Staaten in eenen Landoorlog niet wierden ingewikkeld.

Vergeefs zonden de Staaten, om ’s Konings toorn te lenigen en den dreigenden Oorlog af te weeren, een beleefden Brief aan hunnen Gezant DE GROOT, met last om dien aan zijne Majesteit te overhandigen. Zij beriepen zich in hun schrijven op hunne volmaakte onbewustheid, van den Koning immer eenige regtmaatige reden tot misnoegen gegeeven te hebben; booden aan, om over de zwaarigheden, op het stuk van den Koophandel, in onderhandelinge te treeden, en dezelve in der minne te vereffenen; zij beslooten hunnen Brief met de verzekering, dat hunne tegenwoordige toerusting ten Oorloge niet ten oogtnerke hadt om iemand te beleedigen, maar enkel diende om hunnen Staat en Onderzaaten te beschutten; zullende zij zich met vreugde ontwapenen, zo dra men hen verloste van de ongerusheid, in hun veroorzaakt door de wapenen, die hun van alle kanten scheenen te dreigen. Met het begin des Jaars 1672 verscheen de Gezant DE GROOT met deezen Brief ten Hove, betuigende, in zijne Aanspraak, bij het overhandigen, dat men, zonder bloedstorten of geldverspillen, wel voldoening zou kunnen bekoomen. Gemelijk hervatte de Vorst, geenen Brief te behoeven, die door alle Hoven van Europa hadt gewandeld, en waar van hij reeds; een afschrift hadt. Zijne wapening ten Oorlog was een gevolg van die der Staaten. Onder het bij een trekken zijner Troepen en het. uitrusten zijner Vloot zou hij zulk een besluit neemen, als hij met zijn belang en roem meest bestaanbaar zoude keuren. Met eenige uitbreiding waren deeze redenen de inbond des Briefs, welken de Koning aan de Staaten tot antwoord zondt. In ’t slot daar van beloofde hij zich ’s Hemels zegen over zijne voorneemens, en de goedkeuring daar van bij alle zulke Mogendheden, die zich niet reeds voor lang, door de Staaten, tegen het Fransche Hof hadden laaten inneemen. Tot zo veele onheilspellende voortekens sloeg nog het Verbond, welk LODEWYK met Zweeden sloot, tot een dreigend nadeel, ook van dien kant, voor de Veréédigde Nederlanden.

Op den zevenden April des Jaars 1672 verklaarde Koning LODEWYK den Oorlog aan de Staaten, en vertrok, nog vóór het einde dier Maand, van Parijs na Charleroi, alwaar zijn Leger verzameld wierdt. Naa het bemagtigen van verscheide Steden en Plaatzen in dien oord, trokken de FranscheTroepen, bij het Tolhuis, over den Rhijn, en hadden alzo eenen open weg tot in het hart der Nederlanden. Overbekend zijn de spoedige voortgangen, welke zij zedert maakten, in hunne veroveringen. Het wegneemen van Utrecht, en van verscheiden plaatzen, in Holland, in de nabuurschap van Amsterdam, baarde de uiterste bekommernis bij ’s Lands Staaten voor eene geheele onderbrenging van alle de Gewesten. Gereedlijk sloegen ze hier om den weg van onderhandelinge in, met den Koning, die zich op ’t Huis te Keppel onthieldt. Als overwinnaar schreef hij thans den Staaten voorwaarden van Vrede voor; die, egter, als buitenspoorig, wierden van de hand geweezen. De Krijgs- bedrijven duurden dan nog eenigen tijd, met toeneemende of verflaauwende wakkerheid, tot in den Jaare 1678, wanneer de Vrede, te Nieuwmegen, geslooten wierdt.

Van geen langen duur was, egter, het herstelde goed verstand tusschen Frankrijk en de Nederlanden. De Staaten, in den jaare 1681, met het Koninkrijk Zweeden in onderhandeling getreeden zijnde over een Verbond, in ’t welk zij Engeland insgelijks zogten te trekken, met hun Koning LODEWYK, door zijnen Gezant, aanzeggen, dat hij door zulk een Verbond zich hooglijk beleedigd zoude agten. Daarenboven gaf hij aan zijne Krijgsoversten etlijke bevelen, welke duidelijk toonden dat hij tweedragt zogt. In Oorlog geraakt zijnde met die van Algiers, deedt hij den Staaten weeten, alle Schepen, ook de Nederlandsche, in de Middelandsche Zee te zullen doen neemen, die bevonden wierden, Krijgsbehoeften of andere Contrabanden voor de Algerijnen binnen boord te hebben, niettegenstaande de Ingezeetenen der Nederlanden, volgens Verdrag met de Porte geslooten, verpligt waren, de Algierijnen van Oorlogsmiddelen te voorzien. De Nederlandsche Kapitein, Graaf VAN STYRUM, met twee Oorlogschepen en een Convoy op de Ree van Livorne ten anker leggende, hadt gedraald met den Hertog VAN MONTEMAR, met tien Fransche Galeien aldaar aangekoomen, met Eereschooten te begroeten; ’t welk Koning LODEWYK ZO euvel nam, dat hij in ’s Hage over VAN STYRUM klaagde, en eischte dat hij moest gestraft worden. Daarenboven hadt LODEWYK eenen Luitenant met eenige Dragonders na Amsterdam gezonden, om een Franschman, doch thans, zints etlijke jaaren, Burger in die Stad, op te ligten, alzo hij aan snoode misdrijven tegen de Fransche Mogendheid schuldig wierdt geoordeeld. Doch vermits men van dit voorneemen, hier te Lande, tijdig de lucht gekreegen hadt, was de Luitenant gevat en na 's Hage gevoerd. Veel onderhandelens baarde dit laatste voorval, doch wierdt eindelijk, meende men, tot genoegen van wederzijdsche Mogendheden beslist.

Het vuur van heimelijk misnoegen smeulde tot in den Jaare 1688. Thans deedt zijne Majesteit beslag leggen op de Nederlandsche Schepen in de Fransche havens, en het Bootsvolk in de Gevangenis werpen. Van Duinkerken en elders zoudt hij Kaapers in Zee, en deedt tien Dorpen in de Meierij van ‘s Hertogenbosch in brand steeken. Eene Oorlogsverklaaring volgde alle deeze vijandlijkheden kort op de hielen, die, in t volgende jaar, met eene diergelijke Verklaaring beantwoord wierdt. De Krijgsbedrijven, welke hier uit ontstonden, duurden tot in den Jaare 1693, eer men van eenige voorslagen van vrede hoorde. Koning LODEWYK deedt daar omtrent de eerste opening. Doch ’t liep nog aan tot in den Jaare 1697, eer men eene opzettelijke bijeenkomst ter onderhandelinge beleidde. Deeze wierdt gehouden op het Huis te Rijswijk, buiten ’s Hage, alwaar de Vrede, in dat zelfde jaar, getroffen wierdt.

Van nieuws vonden zich de Algemeene Staaten ingewikkeld in eenen Oorlog, met LODEWYK DEN XIV ter gelegenheid van het gcschil over de Opvolging in de Spaansche heerschappijen. De Fransche Monarch en de Keizer van het Duitsche Rijk stonden daar in tegen elkander over, en de Algemeene Staaten hielden het met 'den laatstgenoemden Vorst. Men weet, hoe de veelvuldige Krijgsbedrijven, welke deeze twist medesleepte, een einde namen door de Vredehandeling te Utrecht in den Jaare 1713. Zedert viel ’er niets merkwaardigs voor, aan de zijde van Koning LODEWYK, de Veréénigde Nederlanden betreffende. De Oorlogzuchtige Monarch overleedt op den eersten September des Jaars 1715., in den ouderdom van ongeveer zevenenzeventig jaaren, het drieënzeventigste jaar zijner Regeeringe.

Zie LIMIERS, Histoire de Louis XIV, als mede de Nederlandsche Mercurius.



LODEWYK VAN NASSAU

jonger broeder van Prinse WILLEM DEN I, vertoonde, terstond bij de eerste ondemeemingen, ter bevrijdinge van de Nederlanden van het Spaansche juk, de blijken van zijne Vrijheidsliefde. Niet slegts was hij een der eerste Ondertekenaaren van het Smeekschrift der Edelen, in den Jaare 1566, maar stelde zich ook, nevens Heere HENRIK VAN BREDERODE, aan het hoofd der Zamen verbondenen, toen deeze, in Staatelijken optogt, uittrokken om het der Landvoogdesse te overhandigen. Ook liet hij zich vinden in de Vergadering der Edelen, welke, ten getale van bijkans tweeduizend, in dat zelfde jaar, te St. Truijen, in het Bisdom Luik, gehouden wierdt. Zo zeer den Graave dit tot eere strekte, zou het zijne agting doen daalen, indien ’t konde beweezen worden, ’t welk zommigen schrijven, dat Graaf LODEWYK de eerste aandrijver geweest is van het berugte beeldstormen, en voorts, gesterkt van twee Edellieden van zijnen broeder Prinse WILLEM, te Brussel verscheiden vrugtlooze poogingen zou hebben aangewend, om het graauw in beweeging te brengen. Doch voor de waarheid van dit alles willen wij geen borg staan. Zekerder gaat het, dat de Landvoogdesse, verschrikt door de tijding wegens het beeldstormen, en daar door eenigzins aan de hand koomende, met Graave LODEWYK, verzeld van twaalf Gemagtigden der Edelen, een Verdrag sloot, bij ’t welk aan weerkanten iets wierdt toegegeeven.

Doch de Landvoogdes hieldt haar woord niet; in plaats van zich schikken tot gemaatigdheid, sloegen haar meningen meer en meer, tot strengheid over. Om zich daar tegen te dekken, vondt Graaf LODEWYK, nevens andere aanzienlijke Grooten, noodig, zich van hunne zijde te versterken. Overtuigd van de matigheid, welke ’er in gelegen was, dat de Landzaaten, van verschillende begrippen in ’t Godsdienstige, althans hunne verdeeldheid in zo verre matigden, dat zij op de Staatsbelangen geen nadeeligen invloed hadt, zogt hij de Lutherschen en Kalvinisten, die thans merkelijk over hoop lagen, te bevredigen. Vrugteloos, egter, waren de poogingen, welke hij daar toe aanwendde. Thans wendde hij over een anderen boeg. De Kalvinisten te Antwerpen hadden onlangs een aanbod gedaan, aan den Koning, van dertig tonnen schats, voor de Vrijheid van Openbaare Godsdienstoeffeninge. Van deeze gelegenheid bediende zich Graaf LODEWYK, om penningen te verzamelen, zo ’t heette, tot dat oogmerk, doch inderdaad om ze ten behoeve van het Bondgenootschap te doen dienen. Doch te Antwerpen, alwaar hij ’t eerst zulks ondernam, mislukte zijn ontwerp. Men wees hem af, voor reden geevende, dat het inzamelen van penningen verbooden was. Reeds te vooren hadt de Graaf, met den Heer VAN BREDERODE, die zich thans binnen Vianen hadt versterkt, nevens de Friesche Edelen HARTMAN GALAMA, SJOERD BEIMA en andere Grooten, op middelen van onderlinge bescherminge geraadpleegd.

Zo veel vrijheidsliefde en poogen tot afbreuk van Spanje, moest Graaf LODEWYK, bij den Hertog VAN ALVA, noodwendig doen in ’t oog loopen. Op de lndaaging en het niet verschijnen volgde wel haast het Banvonnis; het behelsde eene eeuwige baliingschap uit ’s Konings Staaten, op straffe des doods, nevens Verbeurdverklaring van alle zijne goederen, ten behoeve des Konings.

Intusschen onthielde zich Graaf LODEWYK te Embden, daar hij eenige manschap hadt verzameld. Met deeze viel hij', last daar toe ontvangen hebbende van zijnen broeder WILLEM, in Westwoldingerland, en veroverde het Huis te Wedde, den Graave VAN AREMBERG toebehoorende. Een dubbel voordeel gaf hem deeze bemagtiging: hij hadt dus een gebaanden weg na Groningerland, en de toevoer uit Duitschland wierdt hier door begunstigd. Kort daar naa (’t was in de maand Mai des Jaars 1568) trok hij op na Appingadam, en nam ’er zijnen intrek ten huize van eenen SEBASTIAAN WABBENS, Burgemeester der Plaatze, ’s Graaven belangen ijverig toegedaan. Van daar schreef hij aan de Staaten van de Ommelanden, zij hadden hem van eenige penningen te verzorgen, ter betaalinge van zijne Troepen, die nog niet gemonsterd waren. Tusschen de zes en zevenhonderd beliep nu het getal van zijne Knegten, en daarenboven nog honderd Ruiters, hem onlangs bijgezet door zijnen broeder ADOLF VAN NASSAU. Om zo wel door zinnebeelden ais manhaftige bedrijven zijn volk tot kloekmoedigheid aan te spooren, hadt de Graaf in zijne Vaandels doen prenten de woorden NUNC AUT NUNQUAM, NU OF NOOIT; aanduidende, dat indien men nu niet wakker doortastte, de kans op Vrijheidtherstellinge voor altoos zoude verkeeken zijn. Niet vrugtloos was het schrijven om geld aan de Staaten der Ommelanden. Met overleg en toestemming van den Heere VAN GROESBEEK, plaatsbekleder van den Stadhouder AREMBERG, zonden ze den Graave eene somme, in de hoedanigheid van Brandschattinge.

Midlerwijl hadt de Hertog VAN ALVA de weet bekoomen van 's Graaven optogt: dies hij den Graaf VAN AREMBERG, met duizend Spaansche en vierhonderd Duitsche Knegten, nevens eene bende Ruiters, op hem afzonde. Bij het Klooster Wtttewirum raakten de Troepen aan elkander, ten voordeele, zo als zij waanden, van de Spanjaarden, alzo Graaf LODEWYK, naa het einde van den strijd, die door den avond wierdt afgebroken, aftrok na ’t Huis te Wedde. ALVA hadt bevolen, dat de Graaf VAN MEGEN, Stadhouder van Gelderland, met eenige manschap, den Graave VAN AREMBERG zoude te hulp trekken. Diens komst wilde hij afwagten, eer hij iets verder tegen Graaf LODEWYK ondernam. Doch zijne benden, trotsch op de behaalde zege, zo als zij waanden, persten hem, door dreigementen, om zijn voordeel te agtervolgen. Graaf LODEWYK, verwittigd van ‘t geen in ’s Vijands Leger omging, hadt, onder gunst des nachts, zijne benden in dagorde geschaard bij het Klooster Heiligerlee.

Om door den schijn van een klein getal en geringe magt de Spanjaards te misleiden, hadt hij drieduizend Knegten aan smalle gelederen en diepe rijen, en slegts onder drie Vaandels, gerangschikt, In drooge Dwarsslooten lagen tusschen de drie en vierhonderd Schutters verborgen. Het gevegt nam eenen aanvang met het afzenden van honderd paerden, door Graaf LODEWYK, op de manschap VAN AREMBERG; die voorts zijn geschut doet losbranden, doch met weinig gevolgs. Straks raakt het Voetvolk aan elkander, en vallen hier op de verscholene Knegten, uit de slooten, den Spanjaarden in de zijde: die wel haast in wanorde op de vlagt toogen; naagezet wordende door de Nassausche benden, die veelen greepen, en, naar ‘t Krijgsgebruik, door ALVA ingevoerd, ophingen. Onder de gesneuvelden aan de Spaansche zijde, wier getal zeer onzeker wordt opgegeeven, bevondt zich de Graaf VAN AREMBERG, aan die der Staatschen, ’s Graaven broeder ADOLF VAN NASSAU. Men vindt ’er, die willen dat de beide Graaven van elkanders handen zouden gesneuveld zijn. Doch anderen verhaalen, dat ADOLF zijne doodwonde bekwam in het bestormen van het Klooster Heiligerlee, welk door de Spaanschen was ingenomen. Merkelijken buit behaalde hier Graaf LODEWYK, aan geld, gouden Ketens en pragtige klederen. Hem vielen, daarenboven, in handen, zes metaalen Stukken Geschut, Ut, Re, Mi. Fa, Sol, La genaamd, den Graave VAN AREMBERG door de Stad Grmingen bijgezet.

Naa dit zegerijk gevegt, ’t welk op den drieëntwintigsten van Mei des Jaars 1568 was voorgevallen, vertoefde Graaf LODEWYK nog drie dagen op het Slagveld, en trok toen af na Appingadam, daar veel volks, op de lucht der overwinninge afgekoomen, rondom hem verzamelde. Naa eene nieuwe belasting van de Ommelanden gevorderd te hebben, trok hij voor Groningen, en begroef zich bij den Oosterhoogerbrug. Nogthans vondt Graaf LODEWYK niet geraaden, het beleg rondom te Stad te slaan. Krijgs- en Mondbehoeften kwam hij te kort. Van ’t een en ander ontving hij wel eenigen toevoert; doch ’s Keizers bevel, om Groningerland ijlings te verlaaten, verwekte zo veel schriks onder veelen van zijn Volk, vooral de Hoogduitschen, dat een groot deel daar van verliep, en 't Leger merkelijk verzwakt wierdt. '

Ondanks dit alles bleef Graaf LODEWYK nog al voor Groningen leggen. Doch vernomen hebbende, dat de Hertog VAN ALVA, met eene sterke magt, in aantogt was, vondt hij geraaden, zijnen post te verlaten. Te weeten, ALVA, den Veldheer VITELLI, met tien Vaandels Hoogduitschers, het Walsch Regiment van HIERGES en vijf Vaandels van den Heere VAN BILLY vooruit gezonden, en aan Hertog ERYK VAN BRUNSWYX belast hebbende, met vijftienhonderd paerden, zich daar nevens te voegen, volgde eerlang, in eigen persoon, met eener magtigen naasleep van Leger- en Oorlogsbehoeften. Dit bewoog den Graaf, met zijnen meesten hoop, nevens geschap en pakkaadje, op te breeken voor de Stad, en zich te geeven na Slogteren, en voorts, over Winschoten, na Jemmingen, een Dorp aan de Eems, door middel van welken Stroom hij den toevoer van noodwendigheden open hadt. Op den eenentwintigden Junij raakten hier de Legers aan elkander. De Spaansche Overmagt, aan de eene zijden, en, aan den anderen kant, onwilligheid van ’s Graaven Volk, waar van veelen ontijdig om betaalng van agterstallen riepen, berokkenden hem eene zwaare nederlaag, met een bijster verlies van volk en van genoegzaam alle zijne pakkaadje. Veelen ontkwamen ter naauwer nood den dood, door zwemmen over den stroom. De Graaf zelve vondt in dit uiterste redmiddel zijn lijfsbehoud. Aan de overzij de van den Eens verzamelde hij het rampzalig overschot zijns Legers, en trok ’er mede Duitschland in, na het Land van Trier, ter versterkinge van zijns broeders WILLEMS Leger. Deezen verzelde hij vervolgens, in deszelfs overtogt van de Maaze, en voorts na Frankrijk, ter versterkinge van het Leger der Hugenooten.

Geruimen tijd vertoefde de Graaf in dat Koninkrijk. In den Jaare 1570 bevondt hij zich te Rochelle. Door het slinksch bedrijf van zekeren Amsterdamschen Schipper genoot hij hier eenig voordeels. Aan boord hebbende eene rijke laading, om dezelve van Antwerpen na Italië over te voeren, hadt deeze zich laaten beweegen, om dezelve den eigenaaren te ontvoeren en aan ORANJE te leveren. Diensvolgens liep hij binnen te Rochelle, alwaar de goederen voor de halve waarde verkogt wierden. Van eene somme van bijkans eenëntwintigduizend Guldens, welke ze opbragten, trok Graaf LODEWYK de helft, volgens gemaakt verdrag.

In ’t volgende jaar ontving de Graaf eenige toezegging van Fransche hulpe, van de Koninginne Moeder, door welke hij toegang kreeg ten Hove, alwaar men hem vleide, eerlang een Leger na de Nederlanden te zullen zenden, onder den Admiraal DE COLIGNI. Doch deeze toezeggingen bleeken wel haast een loos bedrog te zijn, om onder schijn daar van de Hervormden in Frankrijk in den strik te lokken. Daarenboven handelde Graaf LODEWYK met den Gezant der Engelsche Koninginne, om haare Majesteit te beweegen, den Prinse, zijnen broeder, eenigen onderstand toe te schikken. Om klem te geeven aan zijn aanzoek, gaf hij te verstaan, dat de Koningin, tot loon van haaren dienst, zich van Zeeland zou kunnen verzekeren. Doch deeze onderhnndeiing was van geen gevolg.

Graaf LODEWYK dus in Frankrijk niets tot oirbaar der Nederlandsche Vrijheid kunnende verrigten, omhelsde greetig eene gelegenheid, welke hem thans voorkwam, om den Vijand eenen kans af te zien. Met zekeren Schilder en Tekenaar van Landkaarten hadt de Hertog VAN ALVA afspraak gemaakt, om hier voor Verspieder te dienen, en agter de waarheid van ’s Graaven inzigten te geraaken. Tot diens tegenwoordigheid kreeg hij dan toegang, in zijne hoedanigheid als Schilder. Doch in stede van den Hertoge in de hand te werken, begon hij een verslag van de veele vrienden, welke hij binnen de Stad Bergen in Henegouwen hadt, en derzelver hartelijk verlangen na verandering. Naa zich van 's Mans eerlijkheid vergewist te hebben, beraamde men het plan der volvoeringe.

Graaf LODEWYK, op den drieëntwintigsten van Mai des Jaars 1572, met vijfhonderd ligte paerden en duizend Schutters zich in een nabuurig Bosch verschoolen hebbende, zondt, in den avond, na de Stad, twaalf Soldaaten, in Koopmans gewaat vermond. Zich gelaatende, eenige Wijnen onder weg, en dezelve gaarne ’s anderen daags vóór Zonnenopgang binnen te willen hebben, vraagden zij hunnen Waard wanneer de Poort open ging? Ten vier uure, was ’t antwoord, doch ook wel vroeger om eenen Drinkpenning. Voor daauw en dag gaan hier op de vermomden na de Barlemontsche Poort, bieden den Poortier een stuk gelds, ontneemen hem, naa het openen, de Sleutels, en voorts het leeven. Op een gegeeven teken komt straks Graaf LODEWYK met vijftig Ruiters aanrennen, verspreidt hen door de Stad, met last om te schieten op alwie deur of venster open deedt, en voorts te roepen: Vreest niets de Prins van Oranje koomt u ontslaan van den tienden penning en Alva's Schattingen! Hachelijk stondt, intusschen, de kans eener gelukkige volvoeringe. Van zijne vrienden en begunstigers, waarschijnlijk door vreeze binnenshuis gehouden, kwam niemand ten voorschijn. Zijn Krijgsvolk bleef insgelijks buiten. In eene soort van vertwijfelinge snelt hij hier op ter Poorte uit, en vindt vijfhonderd Ruiters, hebbende elk eenen Soldaat agter zich op het paerd, in ’t Bosch verdwaald.

Zo spoedig als hij was uitgereeden, keert hij met dezelve weder na de Stad. Straks ontboodt hij de Wethouderschap op het Stadshuis, en stelde dezelve gerust, als mede de Burgerij, aangaande zijne oogmerken. De Graaf vondt hier een kostbanren buit aan veelerhande kleinoodjen, doch weinig leevensmiddelen. Geen drie dagen verliepen ’er, of zijne magt wierdt versterkt met tweeduizend Schutters, en vervolgens nog met dertienhonderd Knegten en twaalfhonderd Paerden. Niet lang, nogthans, bleef de Stad in handen van Graave LODEWYK. De Hertog VAN ALVA deedt eerlang de Plaats bestooken, en wierdt ’er meester van bij een Verdrag, zagter dan van zijnen aart mogt verwagt worden. Den Graave, nevens de Fransche Edellieden, welke zich bij hem gevoegd hadden, wierdt verlof gegund, elk met één paerd, doch met alle hunne wapenen en pakkaadje, uit te trekken, en den Fransche Soldaaten in volle geweer, met brandende Lonten, vliegende Vaandels, klinkende Trompetten en al wat zij op de schouderen konden Laden. Graaf LODEWYK, thans zukkelende aan de Koortze, verworf verlof om zich in eene Rosbaare te doen na buiten voeren. Eene hulde, hoewel onbedoeld, zijne Krijgsverdiensten voegende, betoonde hem thans de Spaansche groothartigheid. Don Fredrik, Zoon van den Hertog VAN ALVA, verlangende een zo dapperen Krijgsheld te zien, vervoegde zich, in vermomd gewaat, nevens eenige andere Spaansche Grooten, te paerd, aan den weg, langs welken de Graaf moest uittrekken. Doch deeze, hem kennende, zou den Don beleefdelijk gegroet, en in ’t Spaansch gezegd hebben: Uwe Heerlijkheid vergeeve mij de moeite.

In den Herfst des Jaars 1573 bevondt zich Graaf LODEWYK te Frankfort. Hier tradt hij in eene onderhandeling met den Heer VAN SCHOMBERG, Afgevaardigde van den Koning van Frankrijk. De Graaf boodt den Koning Holland en Zeeland aan, indien hij aan Spanje den Oorlog wilde verklaaren, of alle de Steden, door Prins WILLEM op de Spanjaards veroverd, of nog te veroveren, indien hij hem met driemaal honderdduizend Guldens wilde ondersteunen. Een heimelijk Verdrag was de vrugt der onderhandelinge. In de maand Februarij des volgenden jaars trok hij af na den Maaskant, en sloeg zich neder, anderhalve mijl van Maasricht, met zijne Legermagt, sterk zesduizend Knegten, en half zo veele Paerden, doch geen ander geschut, dan twee of drie veldstukken. Om zijne Troepen te moedigen, deedt hij onder dezelve een gerugt loopen, dat eenige Steden van belang, hem genegen, eerlang haare Poorten openen, en rijklijk geld zouden schieten. Daarenboven hadt hij tweeduizend Ruiters in zijnen dienst overgehaald, van het geleide van den broeder des Konings van Frankrijk, die thans op weg was om den Poolschen troon te bekiimmen.

Tot op den achtsten van de maand April bleef Graaf LODEWYK leggen in de nabuurschnp van Maastricht. Thans vernomen hebbende, dat de Prins zijn broeder, met zesduizend man, zich in den Bommelerwaard bevondt, breekt hij op, van zins om door het Land tusschen Maas en Waal, zijnen weg derwaarts te neemen. Doch alzo hem, door de Spanjaards, de pas wierdt afgesneeden, sloeg hij zich neder bij Mook, een Dorp van luttel aanziens, doch zedert vermaard geworden om den ramp, weke onzen Held aldaar bejegende. Ruim een kwartier uur gaans van dit Dorp legt eene Vlakte, de Mookerheide genaamd. Op den veertienden April kwamen hier de Legers aan elkander. Dapper wierdt ’er gestreeden, en scheen, een oogenblik, de Nassauschen de kans zo schoon te staan, dat Graaf LODEWYK eene kornet vijandlijke paerden tot aan de Stad Graave hebbende te rug gedreeven, de maare reeds liep, dat de Spaanschen geslagen waren.

Doch ’t viel anders uit. Het volk van Graave LODEWYK sloeg eerlang op de vlugt, naa een zeer zwaar verlies aan dooden. Onder deeze bevondt zich onze wakkere Krijgsheld, hoewel, ’t geen vreemd is, men zijn Lijk nimmer gevonden hebbe. Misschien zal het in een huis verbrand, in een poel geslikt, of door de paerden vertreeden en dus onkenbaar zijn geworden. Gevoelig griefde dit verlies alle de Staatsgezinden, vooral zijnen broeder Prins WILLEM, voor wiens regterhand hij gehouden wierdt. „ ’t Was ” (schrijft HOOFT) „ een heer van groote bedrijventheid, begrips genoegh om ’t gevaar te merken, moeds te veel om het te mijden; en een liefhebber van aanslaaghen, daar meer gelux toe behoorde, dan hem gemeenlijk ten deele viel. Wel spreekenheit, die eenen Krijgsman voeghde, had hij; en door miltheit en aanminnigheit de harten van den aadel verknocht.”

Zie BOR, HOOFT en andere Nederlandsche Historieschrijvers.



LOENEN (OVER-BETUWE)

eene, geringe Buurt, in de Over-Betuwe, een weinig boven Herveld, tegen den Waaldijk gelegen. Meldenswaardig is dit gehugt, nogthans, om het deftig Slot bij hetzelve, een der sterkste Kasteelen van dit Kwartier. Het heeft verscheiden Trapgevels, nevens een sterken vierkanten Toren, en legt in diepe en breede Graften.

< >