Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 24-11-2022

HARLINGEN

betekenis & definitie

HARLINGEN, EENE FRaaie en welaangeleide Stad, in Friesland, in rang de zesde, legt aan de Zuiderzee, tegen welker aanvallen zij, door een zwaaren Muur en hoog en breed Aardwerk, gedekt wordt. In zo verre de Stad aan den Landkant legt, is zij met een aarden Wal en breede Gragt omgeeven.

Men roemt den aanleg der Bolwerken. Eigenlijk telt men hier vier Landpoorten, die met Rijdtuigen kunnen gebruikt worden: de Zuiderpoort, de Kerkpoort, de Franekerpoort en de Biltpoort. Waterpoorten, voor den binnenlandschen Scheepvaart, vindt men bij de Bilt- en Kerkpoort, en vooral de zo genaamde Franekerpijp, die eene aanzienlijke wijdte en hoogte heeft, en zo van de Schepen, welke van Leeuwaarden en Franeker op Amsterdam vaaren, als van andere van die grootte kan gebruikt worden. Aan den havenkant heeft men nog twee uitgangen: de Havenspoort, en het zo genoemde Poortje. De naam der Stad is, waarschijnlijk, herkomstig van het edel Geslagt van HARLIGA, ’T WELk hieromstreeks een Stins of Kasteel plagt te bezitten. Anderen, beweerende dat de eigenlijke benaaming der Stad, zo als haar nog de Landlieden noemen, Harns is, leiden die af van een ander adelijk geslagt van dien naam, weleer ook in deezen oord gevestigd.

De eerste beginzels der Stad moeten gezogt worden in het Dorp Almenum, ’t welk eertijds op zich zelve stondt, en, hoewel ouder dan de Stad zelve, zedert, binnen haare Muuren getrokken, en daar door als verdweenen is. Van dit Dorp vindt men reeds gewaagd in den Jaare 754, wanneer Bisschop BONIFACIUS, MET OOgmerk om de Friezen te bekeeren, aldaar van Utrecht aankwam. Eerst een geruimen tijd daar naa, te weeten in den Jaare 1234, schijnt men de belendende Stinzen en Buurten vergroot en uitgebreid te hebben: zodat ze, met Almenum, één Dorp uitmaakten, ’t welk, om de overheersching der beide genoemde geslagten, ’t zij dan onder den naam van Harlingen of van Harns, zedert met Stads Privilegien wierdt begiftigd, en allengs in aanzien toenam, van wegen de gemeenschap, welke, langs doorvaarten, met Vlieland, Texel en de nabuurige Stad Grind, al voor lang onder de Zee bedolven, konde gehouden worden. Want, ’t geen thans de Zuiderzee is, was toen nog droog en vrugtbaar land. In den Jaare 1496 wierdt hier een sterk Kasteel gebouwd, in ’t westlijk gedeelte der Stad, om den aanhang der Vetkooperen tot eene wijkplaats te verstrekken. Die van Franeker voerden toen een fellen krijg tegen de Groningers, die het Kasteel in hadden; waar bij de Stad zeer veel leedt. Doch het Kasteel bleef onwinbaar, tot dat de Edelen JONGEMA EN HOTTINGA, DE HUlp van vreemde Benden hebbende ingeroepen, de belegerden tot de overgaave dwongen; waar na het Kasteel of Blokhuis geslegt wierdt. HENDRIK, DE ZOOn des Hertogs van Saxen, herbouwde hetzelve, om alzo ten allen tijde een gebaanden weg te hebben, langs welken hij Krijgsvolk binnen het Gewest konde brengen.

Hoe nadeelig dit Kasteel voor de vrijheid der Stad ware, ondervondt men, in den Jaare 1515, wanneer de Spanjaards, de plaats der Saxers hebbende ingenomen, door dit middel, de Ingezeetenen onder bedwang kreegen en langen tijd hielden. Het Kasteel met deszelfs onderhoorigheden besloeg toen een aanmerkelijk deel der tegenwoordige stad; waar van verscheiden benaamingen nog heden getuigenis kunnen draagen. Van tijd tot tijd begon men nu, om ’t toeneemende getal van bewooners, de Stad wijder uit te breiden. Ook verbeterde men de Zijlen, of Sluizen, om het hooge binnenwater behoorlijk te ontlasten, en tevens te dienen tot keeringe der instroomende hooge Zeevloeden.

Harlingen was de eerste Stad in Friesland, welke zich voor de vrijheid van Godsdienst en tegen de Spanjaards verklaarde. In den Jaare 1579 voegde zij zich bij de Steden, die de nadere vereeniging van Utrecht hadden aangenomen. Het Kasteel, welk nog Spaansche bezetting inhadt, wierdt thans ook veroverd, en de Stad, aan den Oostkant, verder uitgezet zijnde, met een Aarden Wal omgeeven, binnen welken, zedert, het Dorp Almenum beslooten is. Van wegen Prinse WILLEM DEN I, VERKREeg de Edele DUCO MARTENA ALLEREerst het hoofdbewind der Vestinge. Zeer veele vlugtelingen, inzonderheid uit Vlaanderen, zogten en vonden, omtrent dien tijd, hier eene veilige schuilplaats. Veelen dier voortvlugtigen waren der Leere van MENNO SIMONSZ TOEGEDaan.

Door hunnen Koophandel bevorderden zij den bloei der Stad. Dit is de reden, dat de Doopsgezinden hier talrijker zijn dan in eenige andere Stad der Provincie, en van het vermogen van verscheiden familien, welke nog in weezen zijn. Op zijnen togt na Leuwaarden, vereerde Prins WILLEM DE I HArlingen met een bezoek, en gaf er verscheiden Ordonnantien uit, op de Justitie, Politie en het Krijgsweezen. Bij eenen uitleg der Stad, in den Jaare 1597, aan den Zuid- en Westkant, wierdt het Kasteel binnen den Wal getrokken; men ziet ’er nog de overblijfzels van in twee zwaare schietkatten, voormaals de uithoeken van den Muur der Sterkte. Voorts wierdt een gedeelte van den grond des Kasteels gebruikt tot den aanleg van eene Kerk en Stads Weeshuis. De grond van de Zuiderpoort, in den Jaare 1598 gebouwd, zal ook tot het Blokhuis behoord hebben. Zedert dien tijd levert de Geschiedenis deezer Stad geene meldenswaardige bijzonderheden; met het geheele Land deelde zij in de aigemeene lotgevallen.

Onder de openbaare gebouwen der Stad munt vooral uit het Raadhuis, een zeer fraai gestigt, van de hedendaagsche Bouworde, staande aan de Noorderhaven, zo wel van binnen als van buiten voorzien van ’t geen daar aan een voegzaamen luister kan bij zetten. Agter het Raadhuis, en onmiddelijk daar aan verbonden heeft men de Stads Waag, pronkende met een hoogen fraaien Toren. Tot op de stigting van een Armehuis der Stad, plagten hier de Armebezorgers weekelijks te vergaderen. Behalven andere, vindt men ’er voegzaame vertrekken tot eene Wagtplaats van Stads Schutterije. Alle deeze gestigten zijn nog nieuw, als zijnde zedert het Jaar 1730 gebouwd, behalven den Toren, dien men alleenlijk merkelijk versterkt en verfraaid heeft. Het Latynsche en Stads Nederduitsche School, is mede een schoon gebouw, van het Jaar 1751.

Tot voor niet zeer veele jaaren, hadt de Admiraliteit hier eene aanzienlijke Vergaderplaats, het Collegie genoemd, door een allerhevigsten brand, in ’t begin des Jaars 1771, geheel verteerd. Het gebouw stondt, tegenover 's Lands Werf, aan de Zuiderhaven. Zedert heeft men, op den grond daar van, een Lands Magazijn aangeleid, alzo het voorgaande, ten gemelden tijde, mede een roof der vernielende vlamme wierdt. Het gebouw maakt, aan de ruime haven, hier eene fraaie Binnengragt, geene ongevallige vertooning. ’t Huis Leeuwenburg, tot op den meer gemelden brand, de gewoone intrek der Heeren van de Admiraliteit, verstrekt thans dezelven tot eene Vergaderplaats. Van geen ongevallig aanzien, hoewel van de aloude Friesche bouworde, is ’s Lands Gewaldige, of Gevangenhuis, tot de Admiraliteit behoorende, en met zijne tuinen aan het Magazijn belend. Tot de openbaare Gebouwen mag ook wel gebragt worden het Logement, Roma genaamd, toebehoorende aan eene Sociëteit, welke, misschien, in de Republiek, geene weergae heeft.

Zij is haaren oorsprong verschuldigd aan eene inlaag van Zeevaarenden, geduurende de Spaansche Oorlogen, van eene zekere somme gelds, om, ingevalle van Gevangenneeminge, uit de Algemeene Beurs te worden vrij gekogt. De Bewindhebbers deezer heilzaame stigtinge kogten, tot hunne gewoone Vergaderplaatze, het gemelde Logement; ’t welk dus geenen bijzonderen Eigenaar heeft, maar toebehoort aan allen, die, door jaarlijkschen inleg van penningen, tot de Beurze geregtigd zijn.

De Groote Kerk is een nieuw en aanzienlijk Kruisgebouw nog eerst onlangs gestigt. Men maakte daar mede eenen aanvang in de Maand Mai des jaars 1772, en deedt ’er, op Nieuw-Jaardag van 1775, de eerste Leerrede. Volgens een Opschrift, bij eenen der Ingangen, deedt de tegenwoordige Erfstadhouder, in zijnen naame, den eersten steen leggen, door den Baron VAN PLETTENBERG, BURGEMEester der Stad. De Toren is een overblijfzel van het oude gebouw. De andere Kerk der Hervormden heet de Westerkerk, gedeeltelijk een overblijfzel van ’t aloude Kasteel, althans op den grond daar van gebouwd. Voorts hebben de Lutherschen, Doopsgezinden en Roomskatholijken hunne bijzondere Vergaderplaatzen.

Behalven de Gemeente der Doopsgezinden, die vrij talrijk is, vindt men ’er nog eene tweede, van Oude Vlamingen; doch deeze bestaat uit slegts eenige weinige Leden. De Jooden houden hunne Godsdienstige zamenkomsten in een bovenvertrek van een Pakhuis, staande aan de Ossemarkt. Voorts hebben de Doopsgezinden zo wel als de Hervormden hunne afzonderlijke Wees- Diakonie- Oud- Mannen- en Vrouwenhuizen. Het Stads Armehuis en de Katoen- en Hennipspinnerij zijn, eindelijk, twee zeer voortreffelijke stigtingen, zedert de twintig jongst verloopene jaaren opgericht, om behoeftigen en gebrekkigen aan brood te helpen, en de jeugd, door het geeven van voegzaamen arbeid en onderwijs, voor losbandigheid te behoeden.

Zeer uitgebreid plagt weleer de Koophandel te zijn, welke in deeze Stad wierdt gedreeven. Behalven den sterken Scheepvaart op de Oostzee, hadt men ’er ook deel in de Haring- en Walvischvisscherij. Van het laatste kan ten bewijze dienen eene Traankookerij in Spitsbergen, nog heden de Harlinger Kookerij genaamd. Doch deeze laatste takken van handel zijn al voor lang verstorven; de eerste, is nog in merkelijken bloei, gelijk ook de verzending van Graanen na Engeland. In merkelijk verval, en gedeeltelijk geheel verdweenen, zijn de Weeverijen van Zeildoek, Trijpen en Bombazijnen. Hoewel in minder bloei dan in vroegere dagen, is de Fabriek van zo genaamde Harlingerbonten nog in weezen. Voorts ontmoet men nog, zo binnen, als in het Oostlijke en Zuidlijke gedeelte buiten de Stad, eene menigte Zoutkeeten, Pan- Estrik- Plateel- en Steenbakkerijen, Zeepziederijen en Kalkbranderijen; alle ’t welk, gepaard met den geduurigen doortogt van binnenlandsche Schepen, na en uit Holland en andere Gewesten, oorzaak is, dat Harlingen nog heden onder de bloeiende en welvaarende Steden mag geteld worden. Behalven de weeklijksche Marktdagen, op welke merkelijke handel omgaat, om de nabijheid der Eilanden Vlieland, Terschelling en Ameland, welke op dezelve hunne meeste leevensbehoeften opdoen, heeft men ’er twee Jaarmarkten, de eene in de Maand Mai, de andere in Oktober.

De Schutterij, al lang deerlijk vervallen, doch, in den Jaare 1785, op een beter voet gebragt, bestaat uit twee Vaandels, het Witte en het Blaauwe; gezamentlijk uirmaakende tweehonderdvierentwintig Man. De Voorzittende Burgemeester, vier Kapiteinen, en even zo veele Luitenanten, Sous-Luitenanten en Vaandrigs, nevens den Sekretaris, maaken den Krijgsraad uit.

Eindelijk bestaat de Stads Regeering uit acht Burgemeesteren, even zo veele Raadslieden, voormaals Gemeenslieden genaamd, en veertig Vroedschappen. De laatstgenoemden, buiten wettige redenen, welke het tegendeel raaden, bekleeden hunne waardigheid voor hun leeven; de andere worden, van tijd tot tijd, verwisseld.

< >