HARKSTEDE, EEN Dorp in de Groninger Ommelanden, onder het Kwartier van Fivelingo; het heeft Kerk en Predikant, staande onder de Klassis van [i]Appingadam.
[/i]
HARINGVISSCHERY
HARINGSVISSCHERY, WELEER eene voorname bron van Neerlands bloei en welvaart, doch, zedert veele jaren, in merkelijk verval, verworf, uit dien hoofde, den naam van de Groote Visscherij, ter oorzaake van de aanzienlijker voordeelen, dan die van den Walvischvangst, de Kleine Visscherij genoemd, welke zij den Lande aanbragt. Niet bestendig, geduurende het gantsche jaar, maar alleen op gezette tijden, kan deeze Visscherij gedreeven worden. De reden is, om dat de Haring, tot het geslagt der Trekvisschen behoorende, zich slegts nu en dan in die oorden vertoont, welke door onze Nederlandsche Visschers gevoeglijk kunnen bezogt worden. Het Vaderland der Haringen is het verst afgelegen Noorden. In ‘t begin des jaars vertrekken van daar, in één Leger, onnoemelijke miljoenen dier Visschen, doch verdeelen zich wel haast in twee benden, van welke de eene zich na ’t Oosten wendt, de andere, verzeld van Kabbeljaauwen en andere Visschen welken zij tot aas dient, na het Westen. Deeze neemt haaren weg na Hitland en de Orkadische Eilanden, en wordt een prooi der Nederlandsche Visschers in die Vaarwateren.
Hier, egter, scheidt zich deeze Westlijke bende van een; het eene gedeelte de kusten van Engeland, Friesland, Zeeland, Brabant en Frankrijk, het ander de lersche kusten bezogt hebbende, vereenigen zij zich wederom in den grooten Atlantischen Oceaan; door welken zij, waarschijnlijk, na hun Vaderland terug keeren. Dit beurtelings verschijnen en verdwijnen der Haringen is de reden, om welke de vangst aan gezette tijden bepaald is. Want, hoewel aan eenige geringe uitzonderingen en veranderingen onderhevig, is, nogthans, deeze beurthouding zo geregeld, dat gelijk nu eens de Zee van deeze Visschen krielt, men op andere tijden naauwlijks een van dezelven aantreft. De oorzaak van den jaarlijkschen Optogt der Haringen stelt de vernuftige UNZER IN DE zucht dier waterschepzelen, om hun geslagt voort te planten. Hun geval zou het zelfde zijnde als dat der Ojevaaren en Kieviten, welke, uit andere gewesten, jaarlijks, deeze Landen koomen bezoeken, daartoe genoopt door eene ingeschapene Natuurdrift, hun leerende dat hier voor hun de geschiktste plaats is om hunne Eijeren te leggen en te broeden. Even eens bezoeken de Haringen, uit het wijdafgelegen koude Noorden, zagtere streeken, om voor hun kroost te dienen tot eene geboorteplaats, en, in kragten genoegzaam gevorderd zijnde, van daar na het oorspronklijk Vaderland te worden te rug gevoerd.
Opmerkelijk is het, dat, aan het hoofd der optrekkende benden, Haringen van eene grootere soort worden gevonden, die als Leidslieden dienen, en, uit dien hoofde, bij de Visschers, Haringkoningen geheeten worden. Alwie eenen van deeze, ’t welk, egter, zeldzaam gebeurt, in zijne Netten vangt, zou zich bezwaard vinden om dien te dooden; met de uiterste zorgvuldigheid zet men dien wederom in ’t water. Over de onverbeeldelijke talrijkheid dier Visschen kan men eenigermaate oordeelen, uit eene aantekening van den oplettenden ZORGDRAAGER, SCHRIJvende dat omtrent de Noordkaap, de Zee, bij wijlen, dermaate met Haringen is opgevuld, dat hij, ’t eenigen tijde, door dezelve roeiende, met lenzen ’er in schoot, en zomtijds twee gelijk met éénen lensworp trof.
Reeds zo vroeg als omtrent het midden der twaalfde Eeuwe, schijnen onze Voorouders, met naame de Zeeuwen, zich op deeze Visscherij te hebben toegeleid. Doch zij wierdt van aangelegenheid, zedert de uitvinding van ’t middel om den Haring te kaaken en te zouten, in den Jaare 1380; ’t welk men heeft dank te weeten aan eenen WILLEM BEUKELSZOON, EEN VISscher, thuis behoorende in de Vlaamsche Stad Biervliet. Keizer KAREL DE V, ZEGT men, hieldt, uit dien hoofd, ’s Mans nagedagtenis in zo hooge waarde, dat hij, verzeld van zijne Zuster Maria, Koninginne van Hungarije, ‘t eenigen dage, deszelfs Graf bezoekende, de Ziele alle Zaligheid gewenscht heeft.
Van merkelijk belang was ook de uitvinding van het groot Haringnet, ’t welk men stelt te Hoorn geschied te zijn, in den Jaare 1416. De Haringvisscherij geschiedt met eene soort van Vaartuigen, Buizen genaamd. In den Jaare 1553 wierdt het getal dier Schepen, welke alleen van Enkhuizen ter Neeringe voeren, begroot op honderdveertig Schepen. Weinig minder dan honderd is het getal der Buizen verminderd, welke jaarlijks in die Stad worden uitgerust; misschien niet meer dan eene enkele reize, heeft men, zints het jaar 1763, vierenveertig Schepen van daar in Zee gezonden. Op andere plaatzen is de vermindering naar evenredigheid. Te Vlaardingen hooren de meeste Buizen thuis; in den Jaare 1776 staken ’er nog vierentachtig in Zee. Gelijk in veele andere opzigten, dus moet ook hier de reden dier besnoeijinge van deezen tak van handel worden toegeschreeven aan den naijver van andere volken, welke, door de voordeeligheid der zaake uitgelokt, van tijd tot tijd, hebben begonnen, zich daar mede te bemoeien.
De Visscherij geschiedt bij Hitland, werwaarts de Buizen zich bij tijds begeeven, om op den bepaalden tijd, zijnde Jansnacht, den vijfentwintigsten Junij, hunne Netten in Zee te kunnen werpen. Zeer groot zijn deeze Netten, doch gemaakt op eene wijze, bij ’s Lands Overheid voorgeschreeven. Naadat zij, met zonnenondergnng, in Zee zijn geworpen, worden zij, tusschen twee Buizen, voortgetrokken. Want de Visscherij geschiedt altoos bij nacht, onder andere, om met het licht van brandende lantaarnen den Visch te lokken. Met het opgaan der Zonne haalt men de Netten op, en heeft voorts, den geheelen dag, werks genoeg om den gevangen visch te behandelen, en de Netten klaar te maaken. De reden der boven gemelde bepaalinge van het begin der Visscherije, is, omdat de ondervinding heeft geleerd, dat de Haring alsdan op haar best is, en langst kan bewaard worden.
Naar gelange van den verloop der Haringen, veranderen ook de Buizen, om dezelve te vangen, van legplaatze. Tot Maintenue (zo als ’s Lands Staaten zich uitdrukken) van de Hoofdneeringe, welvaart en principaalste Mijne deezer Landen, hebben dezelve, herhaalde reizen, verscheiden binnenlandsche schikkingen beraamd, zomtijds ook de sterke hand en de hulp van Oorlogschepen geleend, om de Haringbuizen onverhinderd haar werk te doen verrigten en tegen vijandlijke aanvallen te dekken. Van hier ook dat nog in de laatse jaaren, van hooger hand, Premiën zijn uitgeloofd, om den Reederen, in het draagen der kosten, eenigermaate, te gemoete te koomen.