in ’t Latijn, Franequera, is de derde der stlemmende Steden van Friesland : gelegen in ’t Kwartier Westerloo, aan de trekvaart, tusschen Leeuwaarden en Harlingen: drie groote uuren gaans, van de eerst, en twee kleine van de laatstgenoemde Stad. Over den naams oorsprong en betekenisse, worden veelerlei gissingen gevormd: welke geen grond van eenige zekerheid hebben, en daarom geene aanmerking verdienen.
Die Stad is niet groot; hebbende omtrent een half uur gaans, in haar begrip: maar, luchtig en zinlijk bebouwd. Zij heeft, in haaren omtrek, weinig of geene gelijkheid met eenige der zogenoemde regelmatige figuuren: maar vertoont veel meer eene vermenging, van een eirond met een vierkant. In den aanvang haarer stichting, die aan den Jaare 1191 word toegeschreeven, bestond zij eeniglijk, in twee rijen huizen, met een watergracht, en eene dubbele straat, in ’t midden ; oostwaard aanloopende, op de Hoofdkerk, rondom welke mede sommige huizen waren gebouwd: en was beslooten binnen eene watergracht, die nog in wezen, en, zedert de verdere uitzetting, ééne haarer binnengrachten geworden is. Zij is, van een enkele aarden wal omgeven: zonder van eenige vestingwerken voorzien te zijn; uitgezonderd één Bolwerk, aan den zuidoostelijken hoek der Stad; en ééne halve Maan of Ravelijn, ’t welk daar geplaatst is, om de Noorder Poort te dekken. Die Wal, rijklijk met boomen beplant, verstrekt tot een vermakelijke wandelplaats: des te meer, dewijl men daar allerwege een ruim gezicht heeft, over de vruchtbaare velden, die de Stad omringen: en op eene menigte van Torens der omliggende Dorpen; zo verre, dat men zegt, de Wal rondom wandelende, bij helder weer, meer als 150 Torens onderscheidenlijk te konnen tellen.
Franeker heeft drie Poorten: I. de Ooster of Dijkster Poort, door welke men uitgaat naat Leeuwarden; gelijk ook, een eindwegs benoorden deeze Poort, de Grift, door welke men naar gemelde Hoofdstad vaart, uit de Stad voortkomt, door eenen verwulfden brug, onder de Stads Wal; die de Leeuwarder Pijp genoemd word. De tweede is de Wester of Harlinger Poort; buiten welke men rijd en vaart, naar Harlingen. De derde word genoemd de Noorder Poort. Behalven deeze is ’er een Water Poort, de Doinjumer Pijp genoemd; door welke men vaart naar ’t Dorp Doinjum. Voorts, heeft zij drie bijna recht doorgaande Straaten, ter wederzijde der binnengrachten, met welke de Stad doorsneeden, en, in verscheidsn wijken, als kleine Eilanden, afgedeeld is; die op de uitgangen van alle de dwarsstraaten, door bruggen aan elkander verknecht zijn.
Daar bij is zij tamelijk volkrijk, vervattende 3671 Inwooneren, in den Jaare 1748. Deeze drijven veel Koophandel in Koorn, en in Wolle. Behalven dat ook in de nabuurschap deezer Stad, verscheiden Steen- en Pannen Bakkerijen gevonden worden; inzonderheid van blaauwe verglaasde Pannen: waar aan sommigen der Inwooneren eene goede kostwinning hebben. Deeze zijn meest naar den kant van Harlingen.
De Hoofdkerk, en thans de eenige, die bij de Nederlandsche Hervormde Gemeente gebruikt word, was, in de Roomsche tijden, toegewijd aan S. Maarten: gelijk veele andere Kerken in Friesland. Voor eenige Jaaren was in den Tooren deezer Kerk, die hoog en spits is, de blixem geslaagen; waar door dezelve gedeeltelijk afbrandde; dan, de goede voorzorge der Regeering, door de Studenten en Borgers geholpen, heeft den verderen voortgang van den brand gestuit en is het beschadigde weer terstond hesteld geworden. Deeze Kerk staat op een ruim met boomen beplant Kerkhof, benoorden de Groote Markt, bijna in het middendeel der Stad: en mag voor eene der fraaiste Kerken van geheel Friesland doorgaan. De Dienst word, door twee Leeraaren, in dezelve waargenoomen. Ook is aldaar eene Waalsche Gemeente, die dooréénen Predikant bediend word. De Gemeente der Mennoniten word bediend door één Predikant.
Eertijds bevonden zich, binnen deeze Stad, meer andere Geestelijke Gebouwen: daar onder ook een Klooster der zogenoemde Kruisheeren. Doch, dit Klooster is, in ’t Jaar 1585, tot eene Academie, aangelegt.
Het voornaam werktuig, ter bevordering deezer goede zaak, is geweest Graaf WILLEM LODEWYK VAN NASSAU DILLENBURG, die ’s tijds Stadhouder van Friesland, (van wien we meermaalen tot zijnen roem gemeld hebben.) Wordende de aanleiding daar toe allereerstgegeeven. door de Leeraaren der Kerken deezer Provintie, die, in den Jaare 1584, aan ’s Lands Staaten, die’s tijds binnen deeze Stad vergaderd, zekere remonstratie overleverden; waarin zij, onder anderen verzochten, dat ten dienste der jeugd, ten einde die met minder kosten, dan buiten ’s Lands, tot allerlei fraaie wetenschappen, aantevoeren, een Seminarium ( Kweekschool) rnogte worden opgericht en eenige geleerde Professoren aangesteld. In welk verzoek , ’s Lands Staaten niet alleen terstond bewilligden; maar in den volgende Jaare, 1585, met advijs van Hooggemelden Stadhouder, ’t besluit namen, om eene volkomen Academie of Universiteit, daar van te maken; aan welke, in ’t Jaar 1586, even die zelve vrijheden werden verleend, welke de Heeren Staaten van Holland, aan hunne Universiteit te Leiden, 10 Jaaren vroeger opgerecht, hadden toegestaan. De geestelijke goederen, inzonderheid van het gemelde Klooster, die zedert de afschaffing des Pausdoms, in ’s Lands kist vervallen waren, werden ter zelver tijd ter goedmaking der daar toe te besteedde kosten aangelegt. En ten einde, geene jongelingen van een sober bestaan, van het voordeel deezer Hooge School te doen versteken zijn, is ’er ook, op ’s Lands kosten, eene opene tafel aangelegt, voor 60 Studenten, die daar, sommigen voor een zeer geringen prijs, en andere de vrije kost hebben. Daar toe is een bijzonder Huis gesticht: ‘t welk aan de Voorstraat staat, en ’s Lands Oekonomie of Beurse genoemd word. Dit geschied, onder ’t bestier van zekeren Bursarius. Met dit voorrecht, worden echter geene andere begunstigd, dan die tot ’t Leeraarampt worden aangevoerd; en wel, eeniglijk, die Inboorlingen, en Alumni, of Voedsterlingen deezer Provintie zijn, gelijk dezelve ook, ten diende deezer Provintie, bepaaldelijk zich verbinden moeten.
Deeze Akadiemie staat onder het opzicht van vier Heeren Kuratoren: drie uit de Grietenijen , en één uit de Steden: aan welke ook een Secretaris is toegevoegt. Verscheiden geleerde mannen hebben van tijd tot tijd het Hoogleeraarampt op deezë Hooge School met roem bekleed: onder welke, door hunne uitgegeeven Schriften, inzonderheid vermaard geweest zijn; WILL. AMESIUS: JOH. COCCEJUS: CHRISTIAN SCHOTANUS: KAMP: VITRINGA: ADR. METIUS: GEORG. PASOR, en meer andere. Het getal der hedendaagsche Professoren is tot XIV. bepaald: vier in de H. Godgeleerdheid: twee in de Rechten: twee in de Geneeskunde: en zes in de Natuur- en Wiskunde, beneven de Taalen, Geschiedkunde enz. De Kerk van ’t geweezen Kruisheeren Klooster, waarin de Promotien geschieden, staat in ’t westelijk deel der Stad: en van het Klooster Gebouw zijn drie vertrekken , tot Auditoria (gehoorplaatzen ) vervaardigt, in welke de Professoren hunne openbaare Lessen geeven, beneven eene vergaderplaats van den Akademischen Senaat: waarin de Afbeeldzels der in de Professie deezer Akademie overleeden Professoren hangen. Ook is daar bij eene voortreflijke Bibliotheek, en eene Anatomiekamer. Daar agter ziet men den Hortus Medicus; en een Laboratorium, voor de Chijmie.
Het Eeuwfeest deezer Academie, is in het Jaar 1785 met groote plegtigheid gevierd.
Behalven deeze Hooge, is ’er mede een Triviaale School: die door een Rector en Conrector word waargenoomen: staande aan de S. Maartenskerkhof.
Noord-westwaard van de S. Maartenskerk, ontmoet men , het Raadhuis: een oud Gebouw, dat zich sierlijk voordoet, pronkende met een hoogen fraaien spitzen Toren. Ook is de Stad vaneen goed Borger Weeshuis voorzien: staande, in ’t zuidoostelijk deel, na bij de Tolbrug. Dit huis (hoe wel ook anderen eenig deel daar aan hadden,) voornaamlijk gesticht, door GER. AGRICOLA, Prior der geweezen Abtdij Klaarkamp en is van genoegzaame ruimte en vermogen, om XL. kindren te bergen, en te onderhouden. Ook is ’er eene Stads Waag, enz.
Binnen Franeker, ziet men nog veele van die Stinzen of oude steene huizen; de meesten van die staan, langs de Hoogstraat, en op de Markt. Veelen derzelven zijn gebouwd, geduurende de binnenlandsche beroerten der Vetkopers en Schieringers, toen deeze Stad zonderling begon te bloeien; voornaamlijk door de Graaven van Holland, uit het Huis van Beijeren; die, zedert zij deeze Provintie onder hun bedwang gebracht hadden, dezelve met eenige voorrechten begonnen te begunnstigen: daar onder ook, het halsrecht; ’t welk anderzints, aan geene ééne Stad deezes Landschaps was toegestaan. Daar door werden veele Edelen deezer Provintie gelokt, om in Franeker zich neer te zetten, die aldaar veel gezag oefenden: weshalven die Stad, (gelijk UBBO EMMIUS aanmerkt Reipubl. Fris. fol. 50,) al vroeg, de Zetel der Edelen plagt genoemd te worden. Deeze Edelen hebben die zelve Stinzen aangelegt; welke hunne naamen ontfangen , en tot heden behouden hebben, naar de Geslachten zelve, door welke zij gesticht, bezeeten en bewoond geweest zijn. Onder dezelve is meest aanmerkenswaardig Sjardema, of Sjaardemahuis; het welk behoorde aan ’t Geslacht van Sjaardema; ’t welk in deeze Stad altijd groot vermoogen had: zijnde drie Heeren van dit zelve Geslachte, alle SICKE SJAARDEMA genoemd, de één na den anderen , Potestaaten van Friesland geweest. Dit Huis had in den beginne, in ’t oosten buiten de Stad, op de Kalaheide gestaan: maar, omtrent den Jaare 1440, naar de westzijde der Stad verplaatst: en strekte toen tot een Blokhuis; uit ’t welk men, twee rijen huizen, op dit Slot aanloopende, gemaklijk beschieten en bedwingen kon: welke twee rijen gaande van dit Slot naar de S. Maartenskerk, (gelijk is aangemerkt) in dien tijd, de geheele Stad hebben uitgemaakt. Dit Sjaardemahuis is daar na afgebrooken. Voorts vind men daar: Hottingahuis: Martenahuis: Botniahuis: Oud-Botniahuis: Dekamahuis: Kammingahuis: Okkingahuis: Offenhuizen: enz. die van muuren voorzien, en op verwulfde Kelders gesticht zijn, en door hunne Torens, alle merktekenen van ouderdom vertoonen.
De eigenaars deezer gemelde Huizen waren allen van den Schieringscken Adel;, die, vermits Franeker, de eenige Stad van Friesland bewesten de Lauwert, hunne partij toegedaan, daar door de gemeene toevlucht werd der Edellieden van dien aanhang. Ter deezer oorzaake, heeft die Stad ook veel overlast moeten uitstaan, van de Vetkoopers: inzonderheid, van de Groningers, welke door die van Bolswerd, die mede in ’t zogenoemde Groninger Verbond stonden, geholpen werden. Dit geschiedde inzonderheid in den Jaare 1495.
Als, in ’t Jaar 1498, de Hertog ALBRECHT van Saxen, door de Schieringers, tegen de Vetkoopers, te hulp geroepen was, werd hij, binnen deeze Stad, plechtiglijk, als Erfpotentaat gehuldigt: waar hij ook bestendiglijk zijnen Zetel hield: gelijk mede naderhand deszelfs zoons en opvolgers, de Hertogen HENDRIK en GEORGE van Saxen, die alle hunne Hofhouding hadden, op ’t gemelde Sjaardemahuis, in het westeinde der Stad staande, met een wijde watergracht omringt. Daarom is dit Huis, na dien tijd, het Slot van Franeker genoemd geweest. Dit gebouw, middelerwijl, door ouderdom dreigende te zullen instorten; en van geen genoegzaam gebruik konnende wezen, om te mogen opwegen, tegen de kosten van deszelfs herstelling , is het voor eenige Jaaren geheel afgebrooken. Die getrouwe aankleeving der Franekers, aan de Saxische Regeering, reeds in den aanvang, en ook, daar na, in een tijd, toen het gantsche Land tegen dezelve opstond, heeft uitgewerkt, dat zij met veele voorrechten, door die Hertogen begunstigd zijn geworden: als vrijdom van alle Accijzen, hoe genoemd: als mede den vrijen uitvoer hunner bieren, bij vierde delen van een ton, ten behoeve der Landlieden; waar door de aftrek hunner bieren zeer mogt bevorderd worden. Zelfs had Hertog ALBRECHT, in wiens tijd, de Grietenij het Bilt, ’t eerst bedijkt werd, aan de Stad Franeker, den eigendom van 200 Morgen Lands, in deezen streek, na bij ’t Dorp Jacobs Parochie, geschonk en men meent , dat bijaldien zij daarom hadden willen aanhouden hun ’t geheele Bilt zou gegeeven zijn. Hier bij kwam een ander voorrecht: behelzende dat geene omliggende Dorpen of Kloosters het recht van Waage hadden, noch eenige Koopmansmnanschappen, noch Ambachten moeten oefenen: blijvende dezelve eeniglijk aan de Stad gehecht.
De Giftbrief des Hertogs van Saxen, hier toe behoorende, was van den 12 Julij van het jaar 1504. Daar bij had en behield die Stad, even gelijk Leeuwaarden, het recht, om onafhanglijk van den Hertog en van deszelfs Gouverneur, haare eigen Regeering te stellen en te beëdigen. Daar bij zegt men, dat de omliggende Grietenijen, Franekeradeel, Barradeel, Baarekradeel, Menallumadeel, en Hennaarderadeel , alle hunne Rechtsdagen binnen deeze Stad hadden; gelijk de eerstgemelde noch heden blijft behouden: en dat deeze eerstgemelde van daar den naam van Frankeradeel bekoomen hebbe: des te meer, dewijl de Oiderman van Franeker in der tijd, te gelijk derzelver Grietman was; des deeze Grietenij, in zekeren opzichte, aan die Stad onderhoorig mocht geacht worden. De Vergaderingen der Leden deezer Grietenij worden binnen deeze Stad gehouden ’s Donderdags; wanneer ook aldaar de weekelijksche Marktdag is. Dit één en ander, gevoegt bij de voordeelen, welke de Hertoglijke Hofhouding aan deeze Stad toebracht, kan niet nalaaten dezelve binnen korten tijd zeer te doen aanwassen en bloeien. En men meent, dat sommigen der niet voorgenoemde Adelijke Geslachten , geduurende de Saxische Regeering binnen Franeker aangelegt zijn.
Maar even daar door, was zij te gelijk het voorwerp van afgunst voor de andere Friesche Steden. In den Jaare 1500. werd zij, om geene andere oorzake, dan dat Hertog HENDRIK van Saxen, binnen haare muuren zijne Hofhouding had, door de andeie Friezen, aan wien deszelfs strenge Regeering langs hoe meer mishaagde, belegerd: doch deszelfs Vader, Hertog ALBRECHT, niet zijne Saxen tot ontzet zeer schielijk opdagende, werden de Friezen geslagen en ’t beleg opgebrooken. Men verhaalt, dat de Friezen, ten einde de vermeerdering der toevloeiende Saxen en andere vreemdelingen in hun Land voor te koomen, gedurende deeze belegering, eene soortgelijke last in ’t werk stelden, als eertijds de Gileaditen ten einde de Ephraimitiden, hunne vijanden te ontdekken, door de uitspraake van het woord Schiboleth: waar van zie Recht. XII. 4. 6. dat zij, namelijk die, welke als vreemdelingen bij hen verdacht waren, sommige Friesche woorden deeden uitspreeken : en dat ze allen, die in de uitspraake deezer woorden, de Friesche tongval niet konden volgen, zonder genade in ’t water wierpen en verdronken: welk verdrinken, in dien ouden tijd, de gemeene doodstraffe onder de Friezen was. Zie CHR SHOTANUS, Hist, van Friesland, bladz. 475.
Daar na heeft Frantker mede veel deel gehad, in alle de onlusten, die onder de Bourgondische en Spaansche Regeering, wegens den Godsdienst, in deeze Landen gerezen zijn; waaarin de Spaansche Gouverneur KASPAR ROBLES zeer bemoeid geweest is: welke geduurd hebben, tot den Jaare 1578; als GEORGE DE LALAIN, Graaf van Rennenberg, eerst benoemde Gouverneur van Friesland, in naam der Staaten, aldaar , gelijk in de andere Friesche Steden, de Regeering deed veranderen, door de Burgerij, die op Trommeldag in de S. Maartenskerk gedaagd werden, om 32 mannen te noemen, uit welke de Stadhouder het behoorlijk getal der Regenten verkiezen zou. Door dit middel, werden de Spaanschgezinden uitgezet: en geene andere, dan die de zijde der Staaten waren toegedaan, in derzelver plaats gesteld.
De Stads Regeering, en de wijze van derzelver bestellinge is door een bijzonder Reglement van Prins WILLEM FREDRIK van Nassau, die ’s tijds Stadhouder deezer Provintie, en der Gedeputeerde Staaten, in den Jaare 1657, vastgesteld. ingevolge dit Reglement, werden alle Jaaren, den laatsten December, uit de XXX. Vroedschappen, die voor al hun leven deezen post bekleedden, twee Burgemeesters benoemd, in de plaats van twee afgaande, om beneven de vier andere, drie Jaaren te regeeren: staande die keuze, aan vijf Electeurs: alle Leden der Vroedschap, door ’t trekken van vijf zwarte uit de vierentwintig zilvere boonen, tot die verkiezing bevoegd. Dan hier in is daar na eenige verandering gemaakt; bestaande de Regeering nu uit IV. Burgemeesters; van welke Jaarlijks, uit een dubbeldtal van Vroedschappen, door de Electeurs gemaakt, twee door den Prins Erfstandhouder worden aangesteld; aan welke een Sekretaris is toegevoegt. Behalven de IV. Burgemeesters, blijven derhalve nu XXVL Vroedschappen.
Het Rechtsgebied, anders gezegt, het Klokkeslag van Franeker, plagt eertijds van grootere uitgestrektheid te wezen, dan in deezen tijd; zo verre, dat ’r west waard tot aan de Zee gereikt hebbe: want uit een Giftbrief, door LUDOLF, Abt van ’t Cistertiesch Kooster Bloemkamp, aan die van Franneker verleend, in den jaare 1322, blijkt dat die van Harlingen mede daar onder begreepen zijn geweest. En alhoewel dit Rechtsgebied in volgende tijden is afgenomen, blijft ’t toch het grootste van alle de Friesche Steden: hebbende meer dan drie uuren gaans in zijnen onttrek.
In dit District, liggen sommige zogenoemde Uitbuurten, zo veel gezegt als Buitenbuurten, die van de Grietenij Franekeradeel zig afscheiden, en onder zekere voorwaarden, tot het Stadsgebied gevoegt hebben: naamlijk , Lankum; Wer: Arkens: Sawerd: Lutke, dat is, Klein Lollum: Doijem: Kie: enz.
Desgelijks liggen in dit Rechtsgebied, de Edele Staaten Liauta en Roordaburg.