Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 31-10-2023

DELFZIJL

betekenis & definitie

eene sterke groote Schans, of welbemuurd Steedje, in het Oosterdeel van Groningerland, aan den mond van de Eems, vermaard door de Haven, daar de Tyvel in de Eems loopt. Deze plaats werd den Gelderschen, door SCHENK, ontnomen, om dat zij aan Hertog KAREL van Gelder, als hunnen Erfheer, deed eed gedaan hadden, zo als nader, op ’t Art.

GRONINGEN, aangewezen zal worden.ALBA, in de Nederlanden gekomen zijnde, was ten uitersten verbitterd op die van Emden, om reden dat hunne Stad de schuil- en bergplaats voor de Geloofsgenooten was, en zij dezelven noodwendigheden toezonden en in alles behulpzaam waren. Hierom nam hij voor, om van Delfzijl eene Stad te maaken; waartoe hem de gelegenheid der plaatze, zo ten aanzien van den Koophandel als anderzints, zeer dienstig en geschikt scheen, om die van Emden geheel te onder te brengen. Terstond deed hij eene afperking maaken, van wallen, graften en bolwerken, en trok het Dorp Farnsum daar binnen. Ook had hij beslooten, deze zijne nieuwe Stad Marsburg te noemen. Ook had hij reeds, door den nieuw aangestelden Bisschop van Groningen, JOHAN KNIJP, een gedeelte van den grond, tot het bouwen van een Parochiekerk, laaten wijen, daar hij zelve beval een Misse op te doen. Doch die van Groningen vertoonden hem, dat het maaken van het Dorp Delfzijl tot eene Stad, hem veel meer dan die van Emden, ten nadeel zoude strekken; ook dat het strijdig was met hunne oude Voorrechten.

Dus bleef dan dit ontwerp achterwegen, voltrekkkende ALBA alleenlijk den Schans, dien Graaf LODEWIJK VAN NASSAU daar had begonnen te maaken, voor dat hij, door de Spanjaarden, bij Remmingen, geslagen was. De Groningers naderhand aan de Staaten gekomen zijnde, begeerden deze, dat de Schans, als tegen het verdrag strijdende, zou geslegt worden; ’t welk hun, door de Landvoogdesse MARIA, werd toegestaan. Maar vermids der Provintie van Holland zeer veel aan het behoud daarvan gelegen was, werd zij, op nieuw, in plaats van geslecht, versterkt.

In het jaar 1580, werd Delfzijl, door den verraderlijken RENNENBERG belegerd en ingenomen; in 1589 door Graaf WILLEM, te vergeefsch aangetast, doch, den 2den Julij van het jaar 1591, door Prins MAURITS overmeesterd. Daarna deden die van Friesland den Schans grooter maaken en versterken; zelfs poogden zij daarvan eene Stad te maaken; doch dit, zo wel als het oogmerk van ALBA, bleef onuitgevoerd. In den nacht van den 12den Februarij des jaars 1594 meenden die van Groningen een aanslag op Delfzijl ten uitvoer te brengen; doch die van binnen dit tijdig genoeg ontwaar wordende, werd ’er, aan weerskanten, wel een uur lang, hevig gevochten. Tot geluk van hun, die ’er binnen lagen, lag ’er zeer nabij een wel gewapend schip, dat, nader komende, de Groningers, met zestien stukken, hevig beschoot; zodat zij met schade moesten aftrekken. Zij slepten wel vijf-en-dertig sleeden met dooden met zig, en lieten ’er nog zeven achter. Die van binnen verlooren daarbij één Kapitein, één Vaandrig, één Sergeant en negen Gemeenen.

Grooter was het nadeel, dat zo wel Delfzijl, als andere Schanzen leeden, door een zwaaren Watervloed, op den 18den Augustus Aan het jaar 1598. Van geen minder belang was het nadeel, dat, door dergelijk ongeval, op den 28sten Februarij van het jaar 1662, als ook den 30sten October van het zelve jaar, aldaar geleeden werdt. Nadat de Bisschop van Munster, in het jaar 1672, Groningen te vergeefsch streng belegerd had, wilde hij ook, terwijl hij daarmede bezig was, Delfzijl opslokken. Maar wat gebeurt ’er? De Nederlandsche Oost-Indische Compagnie Schepen, op eene zonderlinge wijze, de roofzuchtige klaauwen der Engelschen ontsnapt, en bij Doggerszant voorbijgezeilt, en aldaar geland zijnde, voorzagen de Vesting van genoegzaam geschut en andere oorlogsbehoeften; waardoor dan, zo wel als door de mislukking van het inneemen van Groningen, Delfzijl verschoond bleef.

Ook moet, ter eere van die van Groningen, niet verzweegen worden, dat zij, zo spoedig zij den aanslag van den Bisschop ontwaar werden, alle behoorlijke zorge aanwendden, om deze Sterkte van het noodige te voorzien. Wijl de Commandant, bij sommigen, in vermoeden was, dat bij verstand met den vijand hield, zo bewerkten zij, dat ’er een ander in zijne plaats gesteld werdt.

Het nut van deze plaats is oorzaak geweest, dat men dezelve, doorgaans, wel versterkt heeft gehouden. MENNO, Baron van Coehoorn, heeft ’er, in ’t begin van deze eeuwe, de laatste hand aan gelegd. De oude Schans is nog in wezen gebleven, en verstrekt genoegzaam tot een Citadel; dezelve is, aan de noordzijde, met een dubbele boven- en benedenwal omgeven, die vijf bolwerken heeft, benevens eene goede gracht, en, aan de overzijde van het water, een Hoornwerk, dienende om den Brug te dekken, over welken men van Delfzijl naar Farmsum gaat.

Deze plaats heeft drie Poorten. De haven is redelijk ruim, en gerieflijk om uit en inteloopen. Des noods kan dezelve gedekt worden door het geschut der twee Bolwerken, die, oostwaards, hun uitzicht op den mond van de Eems hebben.

Tweemaal is deze haven, of liever Ree, die maar even buiten de haven is, van zonderling nut geweest, ter beveiliging der Nederlandsche Schepen; de eerste reize in ‘t jaar 1665, toen de Admiraal DE RUITER, met de geheele Westindische Vloot, en dertig genomene Engelsche schepen, uit Guiné terug gekeerd, de vijandlijke Vloot, die, een geruimen tijd, voor de zeegaten op hem gewagt had, gelukkig ontzeilde, en, door het Gat van de Wester-Eems, den 6den December, voor Delfzijl ten anker kwam; vanwaar de rijke buit terstond ontscheept, en, door Groningen, naar Holland gevoerd werdt.

Het tweede geval gebeurde in den jaare 1671, toen deze Staat, tegen de Engelschen, Franschen en den Bisschop van Munster, tegelijk in oorlog was; in welk ongelukkig tijdstip, de zo evengemelde Oostindische schepen, tot veertien in getal, zig zelven in Delfzijl beveiligde, en daarna door den zo evengenoemden Admiraal DE RUITER vandaar gehaald, en behouden binnen Texel gebragt werden.

Ofschoon noch in, noch bij Delfzijl, eenige zodanige Erfgronden gevonden worden, die het recht geeven, om, onder de Ommelanden, ter Landschapsvergadering, te verschijnen, was, echter, dat recht aan deze plaats toegestaan, als zij, in het jaar 1659, mede onder de Kerspelen van Fïvelingo geplaatst werdt; waartoe Prins WILLEM FREDRIK van Nassau Diest, als Erfstadhouder, beneven de Heeren van de Monstering, in 1661 de dispensatie verleenden. Dan, terwijl dit recht, in laater tijd, den Ingezetenen, meermaalen, is betwist geweest, zo werd, in ’t twaalfde Artikel van het nieuwe Reglement, ontworpen door Prins WILLEM DEN VIERDEN, verstaan, dat de Ingezetenen van Delfzijl, die een eigen huis bewonen, en hoofd- en haarsteegeld betaalen, voortaan gerechtigd zijn, om één of twee Gevolmagtigden, ten landschap te zenden, doch niet meer gelijk in andere Kerspelen, met hun beiden, maar ééne stem hebbende. De samenroeping der Ingezetenen, tot die verkiezing, werd door den Hopman der Schutterij gedaan.

De Kerk is, op kosten der Provintie, in het jaar 1614, gebouwd, en aangelegd naar het getal der Inwoonderen van dien tijd, en dus niet groot, doch echter van een goed Orgel voorzien. De Gereformeerde Gemeente, daarna merklijk vermeerderd zijnde, is thans de grootste van de Klassis van Appingadam, en word bediend door éénen Predikant, die, zo wel als de andere kerkbedienden, word aangesteld door de Edele Mogende Heeren Gedeputeerde Staaten van die Provintie. Ook is ’er eene Vergadering van Doopsgezinden. Naast bij de kerk, ten noorden van den Schans of Citadel, staan de meeste huizen. De Straaten loopen ’er zeer regelmatig, kruiswijze elkander doorsnijdende. Het overige gedeelte, hoewel minder bebouwd, is mede regelmatig in straaten verdeeld.

In vredenstijd bestaat ’er de krijgsbezetting, gemeenlijk, uit één Detachement van twee of drie Kompagniën, behoorende tot het Guarnizoen van Groningen; welke Bezetting, jaar om jaar, word afgelost. De Militairen hebben vrije wooning in de Kasernen en Barakken, die bij den Wal staan. De Vesting staat onder bevel van een Kommandeur en een Major.

Zie PONTANUS, VAN MEETEREN, MIERIS, BOR, WINSEMIUS, VALKENIER, BACHIENE, Oudheden van Groningen.

< >