is meermaalen met droevige Watervloeden bezogt geweest, waar van de oude Kronijken en laatere Geschiedenissen beklagelijke verhaalen en Beschrijvingen doen. Men zal hier alleen van drie der voornaamste gewag maaken.
In den vierden Allerheiligen-vloed, ook de Allerzielen-vloed genoemt, om dat die dag op den 2 November komt, en deeze Stormvloed twee etmaalen duurde, voorgevallen in den Jaare 1570, leedt Groningerland eene ongemeene schade. Het Water brak bij Cremeshorn eerst door; vloog wel een mans lengte over alle Dijken, en als een Zee, landwaards in; en men rekent, dat ’er in Groningerland toen 9000 Menschen en 70000 Hoornbeesten verdronken zijn, en eene groote menigte van Huizen en Schuuren weggespoelt. Het grootste gedeelte van het Land stondt als een baare Zee, en vijf mijlen verre dreeven Menschen, zittende op daken van Huizen, waar van eenige in het hooge Land gered wierden. Overal zag men ’er op balken, berden, hooibulten, stukken van huizen, enz. in het Water drijven, die de genade Gods en hunner Evennaasten om hulpe baden.
Een tweede, en nog verschrikkelijker Watersnood, trof Groningen en de Ommelanden tusschen den 12 en 13 November des Jaars 1686; wordende deeze vloed gewoonlijk de derde St. Martens-vloed genoemd, om dat dezelve daags na dat Feest is gebeurt, en ook de Groningervloed geheeten, om dat hij dit Gewest inzonderheid trof. Des avonds van den 12 November waaide het zeer sterk uit den Zuid-Oosten, gelijk het reeds eenige dagen gedaan had, waar bij een zwaar onweder van Donder en Blixem kwam; en omtrent 9 uuren draaide de wind naar het Noord-Oosten, en kort daar na naar het Noord-Westen. Deeze storm dan, verzelt van hagel, deed het zoute Zeewater, in dien naaren nacht, of tegen den morgenstond, over alle Dijken; wel, naar men zegt, tot de hoogte van eens mans lengte loopen, en overstroomde in korten tijd bijna geheel Groningerland. Het allereerste ongeval trof het Kwartier van Hunsingo; de tweede stoot viel voorts op dat van Fiveligo (zie FIVELINGO) en voorts werden de beide Oldampten, het Goorecht , en eindelijk het Wester-kwartier overstroomt. De Stad Groningen stond rondom blank, en het water drong ’er zelfs op verscheide plaatsen in. Van derzelver Wallen zag men overal niets, dan droevige vertoonigen: hier kermden eenigen, op solders, daken, boomen en hooibulten gevlucht, om hulpe; daar zag men schorteldoeken en lakens uitsteeken, ten teken van uitersten nood ; alomme dreeven lijken op het water. Veelen wierden op hunne bedden en in hunne kamers, eer zij vluchten konden, van de indringende golven overrompeld.
Bij menigten moesten ’er op de solders, twee en drie etmaalen, en langer, zonder eeten of drinken, in koude en ongemak zitten jammeren. Zeer veelen dreeven op hooiblokken, stukken van solders, of daken; planken, enz. waar van veelen verdronken, eenigen hier en daar nog aandreeven, en wonderlijk, na veele uitgestaane hongersnooden, geborgen wierden: want de Regeering der Stad Groningen deedt de Burgerij , twee Vaandels te gelijk, en zo vervolgens bij beurten, met allerhande vaartuigen uitvaren; die dan ook ijverig in de weer waren, om menschen, vee en andere goederen te bergen. De kracht der Zeegolven verbrak ook veele dijken; van Delfzijl tot aan de Oude Schans was weinig van den dijk te vinden, en te Oterdum spoelde de dijk zodanig weg, dat de oude grondvesten van huizen die aldaar gedaan hadden, bloot raakten: ook vernam men, dat verscheidene stukken Veengrond, zo groot als huizen, tot aan de Nieuwe Schans dreeven: zo dat deeze vloed schrikkelijk was voor deeze Provincie, en de rampen onbeschrijflijk; want in de zelve verdronken 1558 menschen, 1387 paarden, en 7861 hoornbeesten, behalven al het andere kleine vee, als schaapen en varkens , waar van men het getal niet vind aangetekend: mogelijk om dat het zelve te groot was, of dat het niet is opgenomen. Zes honderd-en-een-en-dertig huizen spoelden geheel weg, en zes honderd-en-zestien waren door de kragt des waters beschadigt.
De derde hooge watervloed, Groningerland overgekomen, en van welken men hier zal spreeken, is de jammerlijke Kersvloed, gezegd de zesde, van den Jaare 1717.
Hoe groote schade deeze vloed alomme, en in het bijzonder in de Landen, aan de Noordzee geleegen , heeft veroorzaakt, is, helaas te bekend, dan dat men ’er hier in ’t breede van behoeft te spreeken. Men zal alleen zeggen, dat het eenige dagen voor Kerstijd sterk uit den Zuidwesten had gewaaid; dat het Zeewater daar door zeer menigvuldig uit den Oceaan, door het Kanaal, in de Noordzee was geworden, en dat de wind daar op den 24 December redelijk sterk uit den Noordwesten waaide, waar door al het water uit de Noordzee weder door het Kanaal moest lopen, en dus eene zwaare overstrooming veroorzaaken. In de Provintie van Groningen en de Ommelanden zag het niet veel beter, en op sommige plaatzen zelfs slegter uit, dan in den zwaaren St. Martensvloed, waar van boven is gesprooken.
Ook is het water in deezen vloed hier ongelijk hooger geweest dan in den voorverhaalden, ja, naar sommiger meeninge, wel 3 of 4 voeten in het algemeen hooger, en het getal der verdronkene menschen zelfs veel grooter. De zwaarste rampen gebeurden in de Kwartieren van Hunsingo en Fivelingo, en in de Oldampten. Ellendig zijn veele menschen in het water omgekoomen, en wonderlijk zijn ook eenige, na veele geleedene rampen, behouden. De Stad Groningen had het water rondom haare wallen en poorten; doch in de Stad stond het maar op eenige plaatzen, waarom ook eenige menschen op bovenkamers, of zolders, moesten vlugten; en alzo het Land alomme als eene Zee was, en veele menschen in nood waren, wendde de Magistraat deezer Stad groote zorge aan, om die rampzaligen op het Land te redden: ook wierden veele beesten met vaartuigen aangehaald, en te Groningen op openbaare plaatzen, zelfs op de plaats van de Hooge Schoole, en elders, geborgen. Het getal der in deeze Provintie verdronkene menschen heeft beloopen 2276; dat der hoornbeesten 11666; dat der paarden 3200, der varkens 1305, en dat der schapen 21214.
Ook is ’er een getal van 1560 huizen zo weggespoeld, als ten deele beschadigt.
Het Bisdom van Groningen.
Wanneer, in den beginne der Regeeringe van Koning FILIPS DEN II, de nieuwe Bisdommen in Nederland wierden opgeregt, en dat van Utrecht tot een Aartsbisdom verheeven, werd Groningen aan het Aartsbisdom van Keulen, en aan meer andere Bisdommen, doch voornamentlijk aan dat van Munster, onttrokken, zelf tot een Bisdom aangesteld , en aan het Aartsbisdom van Utrecht onderworpen. Onder dit behoorde nu geheel Groningerland, het Landschap Drenthe en de Eilanden Rollinge en Borckum. Men vind dit alles breder uitgedrukt, en de grenspaalen van dit nieuwe Bisdom omstandig aangeweezen in de Bulle van Paus PIUS DEN IV, door den Schrijver der Oudheden en Gestigten van Groningen, uit een oorsprongelijk handschrift der Utrechtsche Kerke het eerst in het ligt gegeeven. Zie het gemelde Werk , pag. 6, enz. in 8. Deeze Bulle is gegeeven te Rome, den 7 Augustus des jaars 1561.
De Bisschoppelijke Stoel wierd in de St. Martenskerk opgeregt, en het eerst beklommen door
JOHAN KNYF, gebooren te Utrecht, een Minderbroeder; Hij werd tot Bisschop verkooren, in den Jaare 1561, en is gestorven, volgens VALERIUS ANDREAS, den 1 October des Jaars 1576; doch, naar het zeggen van anderen, eerst in den Jaare 1578. Na hem werd tot dit Bisdom benoemt,
JOHANNES BRUHESIUS, of DE BRUHESE, een Brabandsch
Edelman; maar dezelve werd, voor dat hij zijne bevestiging had bekomen, tot Aartsbisschop van Utrecht aangesteld. In Zijn plaats werd tot Bisschop van Groningen verkooren,
ARNOLDUS NYLEN, te Nijmeegen gebooren, van de Orde der Predikheeren: doch dezelve heeft het wijdzel niet eens Ontvangen, en heeft zig, na dat Groningen, in den Jaare I594, door de Staatschen, als boven is verhaald, was ingenoomen, naar Brussel begeeven; waar mede dit Bisdom weder in duigen viel, en God, in plaats van de Roomsche ijdelheden, de eenvoudigheid van het Euangelium, door de Hervorminge, ook te Groningen allengs deed stand grijpen.
Hooge School enz. van Groningen.
Deeze Hooge School werd in den Jaare 1614 opgeregt, onder het Stadhouderschap van Graaf WILLEM LODEWYK VAN NASSAU. Het besluit tot deeze opregtinge was reeds in den Jaare 1612 genoomen, en haare inwijding geschiedde op den 23 Augustus des voorgemelden Jaars 1614. De eerste Hoogleeraaren, in deeze nieuwe Akademie beroepen, waren zes in getal, namentlijk : Dr. HERMANUS RAVENSBERG, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, van de doorlugte Schoole van Steinfurt derwaards beroepen; Dr.
CORNELIS PYNACKER, Hoogleeraar in de Regten, in welke hij reeds te Leiden lessen had gegeeven; Dr. NICOLAUS MULERIUS, Professor in de Genees- en Wiskunde, te vooren Rector in de Schoole te Leeuwarden; UBBO EMMIUS, Hoogleeraar in de Geschiedenissen en Grieksche Taale, van de Latijnsche Schoole deezer Stad, daar hij Rector op was geweest, op deeze nieuwe Akademie beroepen; Dr. JOHANNES EPINUS, gewoon Professor in de Philosophie en Zedekunde, en buitengewoon Hoogleeraar in de Regten; en Dr. GUILIELMUS MACDOWELL, Hoogleeraar in de Reden-, Natuur- en Bovennatuurkunde, een Schot van geboorte, hebbende, reeds te St.
Andtrews over de Natuurkunde van ARISTOTELES lessen gegeeven.
De inwijding deezer Hooge Schoole geschiedde op de volgende wijze. Eerst werd op den gezegden 23 Augustus in de St. Martenskerk een predikatie gedaan door ARNOLDUS MARTINI, Predikant dier Stad. Vervolgens ging men in order naar de Akademie, daar Dr.
PANCRATIUS, Stads Sijndicus, eene redenvoering uitlprak, in den naame der geheele Provintie, aangaan, de deeze prijzelijke stigtinge; waar na de Hoogleeraar HERMANUS RAVENSBERG mede eene redenvoering deed, op deeze omstandigheid gepast. Des avonds werden de Leden deezer Akademie door de Gedeputeerden der Heeren Staaten deftig ter maaltijd onthaald; en op den volgenden dag deed de Professor JOHANNES EPINUS eene redenvoering, aangaande den lof der Friezen, inzonderheid van de Provintie van Groningen en de Ommelanden.
Op den 25 Augustus deed ’er MACDOWEL eene over de nuttigheid der Philosophie en vervolgens werd UBBO EMMIUS tot eersten Rector Magnificus deezer Hooge Schoole verkooren, dewelke over deeze verkiezinge verbaast, deeze waardigheid in den beginne weigerde aan te neemen. Straks werden ’er wetten ontworpen, volgens welke deeze Hooge School zou bestierd worden: doch dezelve grepen geen stand, voor dat zij door de Staaten der Provintie goedgekeurd en bevestigd waren, het welk in den beginne des volgenden Jaars 1615 geschiedde. Dezelve werden daar op den 6 Maart des gemelden Jaars den Heeren Curatoren en Hoogleeraaren voorgeleezen: doch de laatstgemelde bezwaarden zig daar over, dat deeze wetten buiten hunne kennisse gemaakt waren, en ook eenige zaaken behelsden, die tot hun nadeel waren: waarom hen eene verbetering derzelven belooft werd. De eerste, die op deeze nieuwe Hooge Schoole tot Doctor in de Regten werd verheven, was HUGO VAN NYEVEEN, houdende zijn inauguraal dispuit op den 13 November des Jaars 1615 , onder het Rectoraat van den Professor RAVENSBERG.
Ook hebben de Heeren Staaten ter zelver tijd, op des Lands kosten, zestig voedsterlingen ( alumni ) aangenoomen, om hen in de fraaije letteren en geleerdheid te doen onderwijzen.
Tegenwoordig zijn in deeze Hooge Schoole negen gewoone Hoogleeraaren, te weten , twee in de Godgeleerdheid, twee in de Regten, een in de Genees- en Kruidkunde, en vier in de Philosophie, Redeneerkunde en Taalen, nevens een buitengewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid, die te gelijk ook Predikant is, en den predikdienst nevens de andere Predikanten waarneemt. Deeze Heeren Professor en worden door de Heeren Bezorgers of Curatoren der Akademie, die zes in getal zijn, te weeten drie Heeren van de Stad, en drie wegens de Ommelanden, voorgesteld, maar door de Heeren Staaten op een Landdag verkooren. Alle zondag avonden word ’er ook door eenen der twee Hoogleeraaren in de Godgeleerdheid, beurt om beurt, in de Akademiekerk gepredikt.
De gemeene Latijnsche School deezer Stad beslaat in zeven Classen, of bijzonder Schoolen, die door een Rector, een Conrector en zeven Leermeesters of Preceptoren bestierd worden. Behalven deeze is ’er een Preceptor in de muzijk, die woensdags en zaturdags na den middag de muzijk onderwijst in eene der voornoemde Schoolen. Zij worden alle gekozen door twee Heeren van de Stad, Scholarchen genaamd.
Groningen had voor deezen twaalf Kerken, te weeten, drie Parochiekerken, vijf Kloosterkerken, en vier Gasthuiskerken.
De Hoofdkerk, in de Roomsche tijden, ST. MARTINUS VAN TOURS toegewijd, heeft een hoogen, sterken en deftigen Tooren, in den jaare 1469 begonnen, en in den Jaare 1482 volbouwd. Hij is een der allersierlijkste, en mogelijk ook de hoogste, als zijnde 333 Rhijnlandsche voeten boven den grond opgehaald, van gantsch Nederland. Dezelve is, behalven een voortreffelijk klokkenspel, met een zeer groote klok voorzien. De Tooren, die ’er te vooren op stond, stortte in den Jaare 1468, midden in den nagt, in, en vernielde mede een gedeelte van de Kerke.
Deeze Kerk is met een voortreffelijk orgel versiert, het welk door de kundige hand van RUDOLPHUS AGRICOLA is gemaakt. Op het Hof van deeze Kerk plagt de Raad, in de XV Eeuwe, onder de lindeboomen dikwils te zitten en raad te pleegen.
De St. Walburgskerk was de tweede Parochiekerk, is zeer oud, en heeft ’er zo vroeg, of nog vroeger gestaan dan de Stad zelf; ja is, volgens het zeggen van sommigen, weleer tot het pleegen van den Heidenschen Afgodendienst gebruikt geweest. Deeze Kerk, op het zelve vierkante Plein of Kerkhof met de St. Martenskerk staande, was bijna rond, en van een gantsch ander maakzel dan de gemeene Kerken.
BEKA verhaalt, dat de Groningers deeze Kerk, ten tijde van HERIBERT, Bisschop van Utrecht dat is omtrent het midden der XII Eeuwe, Kasteelsgewijze versterkt, en ’er hooge Bolwerken aan gemaakt hebben (eene gewoonte, in de middelde Eeuwen Kerk in gebruik, waar uit zij met pijlen, steenen en slingers tegen de Noormannen vogten. Deeze Kerk, met haaren schoonen, spitsen Tooren, heeft tot den Jaare 1612 gestaan; maar toen ingekort zijnde, is dezelve geheel en al geslegt, zo dat daar van tegenwoordig niets meer gezien word.
De St. Nicotaaskerk was in de Roomsche tijden de derde Parochiekerk, en is naar het Westen van de Stad geleegen. Zij is daar na aan de Lieve Vrouwe TER AA toegewijd geweest, en heeft, in den Jaare 1671, door blixemvuur haaren hoogen en spitsen Tooren, met het aangenaame klokkenspel, verlooren. Vervolgens weder herbouwd zijnde, is hij naderhand ongelukkiglijk ingestort, en heeft het voortreffelijke Orgel onder zijn puinhoopen verpletterd: doch is zedert veel slerlijker dan ooit te vooren herbouwd.
Behalven deeze Kerken, waar van ’er tegenwoordig nog twee in wezen zijn, waren te Groningen eenige Kloosterkerken, onder welke die der Franciskanen, met een ruim Klooster daar aan, de grootste was. In het Klooster is, zo als boven is aangetekend, zedert de veranderinge van den Godsdienst, de Hooge School opgeregt, en in een gedeelte der Kerke de Boekerij van de Akademie geplaatst.
De andere Kloosterkerken waren:
1. die der Jacobijnen, of Dominicaanen, met een Klooster daar aan. Zij stond zedert de uitlegging der Stad in den Jaare 1615, omtrent in het midden der zelve, en is in den Jaare 1621 in een Diaconie-Kinderhuis verandert.
2. De Broederskerk, anders de Kerk der Klerken van het gemeene leven, met een Klooster daar aan, was niet heel groot, en stond voor deezen op den Noorderhoek van het St. Walburgs Plein; maar is zedert tot de verblijfplaats van den Stadhouder bekwaam gemaakt.
3. De Klarissenkerk, met een groot Klooster daar aan, werd in den Jaare 1500, wegens den Spaanschen oorlog, door de Klarissen verlaaten, en het Klooster aan de Jesuiten gegeeven; maar is, dezelve door de Gereformeerden verdreeven zijnde, tot een Burger-Weeshuis gemaakt.
4. De vijfde Kloosterkerk werd in de Roomsche tijden gebruikt van Adelijke Maagden, die geen Kloostergeloften deden, en St. AUGUSTINUS als hunnen patroon eerden. Deeze Kerk, veel kleinder dan de voorgaande, werd in den voorgemelden Jaare 1590 mede den Jesuiten ingeruimd, maar is zedert de veranderinge van den Godsdienst tot de Akademie-Bibliotheek en Latijnsche Schoolen geschikt, wordende de Kerk de Broer- of Akademiekerk genoemt.
De Gasthuiskerken zijn:
1. de H. Geestkerk, staande aan de Zuidzijde van de Stad, met een zeer groot Gasthuis daar aan.
2. De St. Jakobskerk, een klein gebouw, staande in den uitersten hoek van de Stad, naar het Westen toe.
3. De St. Antoniekerk, digt aan de Oostpoort, en de kleinste van allen.
4. Eindelijk de Geertruidskerk, met een Gasthuis daaraan, staat aan de Oostzijde van de Stad, bij de vesten. In de eerste en laatste der genoemde Gasthuiskerken word alle zondagen voor de middag gepredikt.
De Fransche Gemeente vergadert in de Broer- of Akademiekerk, en heeft een Predikant.
De Luthersche Gemeente, die hier al vrij talrijk is, heeft een fraaie Kerk, met een Orgel voorzien, waar in een Predikant in het Hoogduitsch predikt.
De Mennoniten hebben twee Kerken, behalven nog eene vergaderplaats voor die van de Zwitzersche Natie.
De Roomschgezinden hebben hier ten minste vijf, zo niet meer Kerken, doch geen openbaare, maar woonhuizen.
Het Stadhuis der Stad Groningen is gebouwd in den Jaare 1443; al voorlang heeft menin beraad gehad, een nieuw in deszelfs plaats te bouwen. Het Amunitiehuis in den Jaare 1628, om van andere openbaare Stadsgebouweu kortheidshalven niet te spreeken.
Aangaande de Regeeringsform van Groningen, deeze Provintie is de laatste in rang van de zeven Nederlandsche Provintien, en zedert dezelve, in den Jaare 1594, wederom met de andere zes Provintien is vereenigd, word de oppermagt genoemd de Staaten van de Stad Groninger, en van de Ommelanden , of van Stad en Lande, welke bestaan uit twee Leden. Het eene Lid, wegens de Stad, word gerepresenteerd door Burgemeesteren en Raad der Stad Groningen, en het andere Lid door de Jonkeren, Hovelingen, Eigenerfden en Gevolmagtigden der drie Kwartieren van de Ommelanden.
Deeze Heeren Staaten vergaderen alleJaaren eens, gewoonlijk, op de uitschrijving der Gedeputeerde Staaten, op den 21 Februarij, in het Provinciehuis binnen Groningen (bevoorens geweest de St. Martensschool, maar in den Jaare 1601 ten dienste der Landdagen aangelegt), wanneer de eed van alle Provinciaale Collegien komt te eindigen, en de Heeren Gedeputeerde Staaten in de Zaal, daar de Staaten vergadert zijn, verzogt worden, dewelke hunne bediening op eene plegtige wijze met een aanspraak, die door hunnen President gedaan word, in handen van de Heeren Staaten nederleggen, en worden daar op door den Sijndicus der Stad, uit naame der Staaten, voor hunne goede voorzorge bedankt, en de resignatie geaccepteerd. Op dien tijd word voorts een dag vastgesteld, wanneer de Staaten weder bijeen zullen koomen om de Generaliteits Ampten en de Provinciaale Regeering te bestellen, na dat eerst op den bestemden tijd eene predicatie in het Provinciehuis is gedaan, door eenen der Professor en in de Godgeleerdheid, of gewoonlijk door eenen der Predikanten van de Stad, waar van, volgens een oud gebruik, de nominatie en keuze gedaan word bij het Lid der Ommelanden. Geduurende deezen tusschen tijd worden de Provinciaale orders besteld door den President van de Stad en den President der Ommelanden.
Op dien bestemden tijd word, uit name en op commissie van de Staaten, bestelling gedaan van alle Generaliteits- en Provinciaale Ampten, op die wijze, dat ieder Lid in den zijnen, te weeten de Stad uit haare Burgers, en de Ommelanden uit hunne comparanten ten Landdage, de persoonen aanstellen, en op de Staatsvergadering benoemen, welke voor dat loopende jaar de Generaliteits- en de Provinciaale Ampten zullen bekleeden; wordende door ieder Lid gesteld drie tot Gecommitteerden in de Vergadering der Heeren Staaten Generaal; ieder een in den Raade van Staate; ieder een in de Generaliteits Rekenkamer; ieder een Ordinaris en een Extraordinaris Gecommitteerde in liet Collegie ter Admiraliteit in Friesland, te Harlingen resideerende. Aangaande de Gecommitteerden in het Collegie ter Admiraliteit te Amsterdam, daar van heeft de Stad twee Jaaren de bestelling, wanneer daar tegen de Ommelanden twee Jaaren de bestelling hebben van den Luitenant, of President van de Hooge Justitiekamer; en de twee Jaaren, wanneer de bestelling daar van is bij de Stad, hebben de Ommelanden wederom de bestelling van een persoon in de Admiraliteit te Amsterdam. Op den gemelden tijd worden, boven de vier perpetueele Hoofdmannen, alleen door het Lid van de Stad nog aangesteld, vier Hoofdmannen voor dat loopende Jaar in de Hooge justitiekamer, wordende de President in de gemelde Kamer twee agtereenvolgende Jaaren, de eerste twee Jaaren door het Lid van de Stad, de volgende twee Jaaren door het Lid van de Ommelanden, gekoozen. Ten zelven dage worden mede door ieder Lid bestelt vier Persoonen in het Collegie der Heeren Gedeputeerde Staaten, en door ieder Lid drie Persoonen in de Provinciaale Rekenkamer. Ten zelven dage worden mede uit de Staaten en uit ieder Lid een gelijk getal van Gecommitteerden aangestelt. Die tot de Provinciaale Ampten gekoozen zijn, hebben geen regt geduurende hunne bediening op den Landdag als Leeden van de Staaten te verschijnen.
Voorts vergaderen de Staaten Extraordinair, zo menigmaal zij wegens voorvallende Generaliteits of Provinciaale zaaken door de Gedeputeerde Staaten beschreeven worden.
Bij de Staaten worden ook afgegeeven alle Instructiën, Orders, Plakaten, Ordonnantiën, en alles wat de Generaliteit of Provincie in het algemeen betreft. Bij dezelve worden mede gestatueert het Landregt en andere Wetten in regtzaaken, de Ingezetenen der Landen verbindende.
Het Lid van de Stad heeft in alle Staatsgewijze Besolgnes het eerste Advijs, ook in alle Collegiën en Commissiën den eersten rang.
Verder is in deeze Provincie een Krijgsgeregt, of Krijgsraad, bestaande uit een President, of Geregtschultz, twee Adsessooren, en een Secretaris, welke in alle civile zaaken van Personeele Actiën oordeelt, wanneer eenig Militair Persoon, in deeze Provincie Garnisoen houdende, gedaagde is, en ook met adsumtie van ten minste negen hooger of laager Officieren, in de Provincie Garnisoen houdende, criminele jurisdictie oeffent over grover misdaaden, bij Militaire Persoonen bedreeven. De Presidert en de Secretaris worden bij beurtwisseling, dan door het Lid van de Stad, dan door het Lid van de Ommelanden, gekoozen: maar de eene adsessor word altoos door het Lid van de Stad, en de andere door het Lid van de Ommelanden aangestelt.
Daar zijn ook twee Generaliteits Monster-Commissarissen, de welke bij beurtwisseling der beide Leeden aangesteld worden, om op order der Staaten, of der Gedeputeerde Staaten, de monstering te doen over de Militie in de Provincie,
of ook wel elders anders in Garnisoen leggende buiten de Provincie, maar echter staande ter repartitie van de Stad en Lande.
Het eerste van de Provinciaale Collegiën word genoemd de Hoofdmannen-Kamer , of de Hooge Justitie-Kamer. Men vind van het zelve allereerst gewag gemaakt in de oude Geschiedboeken in den Jaare 1410, zijnde altoos tot den Jaare 1645 alleen besteld door de Stad, en gemeenlijk of bijna altoos bekleed door de vier Burgermeesters, welke in dat Jaar niet in den Raad zaten, waar bij ten tijde, toen eerst Hertog KAREL VAN GELDER in den Jaare 1514, en naderhand Keizer KAREL de V, in den Jaare 1537, en vervolgens zijn Zoon FILIPS DE II, Koning van Spanje , Beschermheeren van de Stad waren, gevoegd is een President , onder den tijtel van Luitenant, of Stadhouder. Het is aanmerkenswaardig, dat de Dienaars of Geregtsboden van de Hooge Justitie-Kamer als nog dragen de liverij, de welke door Hertog KAREL VAN GELDER is gegeven, of ingesteld, zonder dat daarin ooit eenige verandering is gemaakt. Maar na dat veele Jaaren herwaarts tusschen beide Leeden veele verschillen, ter occasie van de Hooge Justitiekamer, waren ontstaan, is daar aan een geheel andere form gegeven, ongeagt alle de Protesten van de Stad over nulliteit, door decisie van H. H. Mog. van den Jaare 1645, welke als nog bestaat, uit kragt van de welke de Hooge Justitie-Kamer bestaat uit negen Regters, of Raaden, en twee Secretarissen, te weeten een Luitenant, als President, de eene twee Jaaren te kiezen bij de Stad, en andere twee Jaaren bij de Ommelanden, en dan vier Persoonen Jaarlijks bij de Stad te kiezen en dan nog vier Hoofdlieden, die eens vooral, of geduurende hun leven gekoozen worden, en daarom perpetueëlen genoemd worden: te weeten een door de Stad, en drie anderen door de Ommelanden, namentlijk een uit Hunsingo, een uit Fivilingo, en een uit het Westerkwartier; op deeze wijze, dat, wanneer ’er een Stadhouder is van de Provincie, die meerderjaarig is, bij vakatuure twee Persoonen door de Stad of de Ommelanden genomineert worden, waaruit de Stadhouder eenen kiest; maar als ’er geen Stadhouder, of een minderJaarige is, word bij ieder Lid diredt de begeeving gedaan, volgens der Staaten Resolutie van den 12 Maart des Jaars 1667.
De Secretarissen worden bij beurtwisseling, dan door de Stad, dan wederom door de Ommelanden benoemt. Zedert de bovengemelde decisie gaan nu de bevelen van de hooge Justitiekamer op naame van Stadhouder en Hoofdmannen, wegens de hooge Overheid van Stad en Ommelanden, en ontvangen alle zonder onderscheid hunne commissie, uit naame van de Staaten van Stad en Lande, gelijk zij mede in derzelver naame alle Jaaren beëedigt worden. De Hoofdmannenkamer is geregtigd om te oordeelen over alle civiele zaaken, arresten over huuren en penningen, in de Ommelanden geleegen, over possessoria summaria; nemende mede kennis van beklagten tegen Regteren in de Ommelanden, in civiele of crimineele zaaken, hun Ampt te veel of te weinig doende, ook of dezelve competent of incompetent zijn. Voor hen kunnen mede in personeele actien ter eerster instantie gedaagt worden de Staaten van Stad en Lande, of een der beide Leden, ’t zij van de Stad, ’t zij van de Ommelanden, en kunnen ook Burgers en Ingezeetenen van Groningen ter eerster instantie een Ommelanden voor de Hoofdmannenkamer roepen, het welk den eenen Ommelander tegen den anderen niet geoorlooft is; maar moet dezelve eerst te Lande worden aangesprooken voor dien Regter, waar onder hij gehoorig is, ten ware hij zig speciaal de hooge Justitiekamer ter eerster instantie onderwonpen had: want door speciaale submissie kunnen alle zaaken voor ’t gemelde Geregt getrokken worden, maar anders heeft dezelve alleen te oordeelen over die zaaken, dewelke volgens oud gebruik, zedert het Jaartal tot den Jaare 1560, gewoon zijn bij de Kamer buiten die (waar van hier na gesprooken zal worden ‘t beregt te worden; en dewelke haar verder breder bij derzelver instructie zijn aanbevoolen.
Aan de gemelde Kamer geschieden ook de beroepingen van de sententien in civiele zaaken, bij de Regters in de Ommelanden geweezen, binnen den tijd van tien dagen na het vellen van ’t vonnis; gelijk mede de beroepingen van sententien van het Gildregt in Groningen, wanneer zulks geschied bij een vreemde of Ingezeten van de Ommelanden, maar van een Burger in Groningen geschied ’t zelve aan Burgemeesteren en Raad te Groningen. De beroeping van sententiën van den Drossaard van Wedde en Westewoldingeland geschied mede aan de Hoofdmannenkamer, en wanneer dezelve daar over geoordeelt heelt, kan daar van geen verder beroeping of revisie verzogt worden; maar van sententiën, in geval van beroepinge van de Regters in de Ommelanden, of ter eerster instantie bij de Hoofdmannenkamer geveld, kan revisie worden ingesteld: het welk verzogt mag worden bij de Staaten van Stad en Lande, of, zo dezelve niet vergadert zijn, bij de Gedeputeerde Staaten, en word dan voorts de zelve zaak in geschrifte bij de hooge Justitiekamer geventileerd; en wanneer alsdan in revisie sententie gegeeven is, kan van dezelve nog wederom een revisie worden ingesteld aan een Hof van Justitie buiten de Provintie, in eene van de andere Provintien resideerende, het welk op de zelve wijze als het eerste revijs moet worden verzogt: waar op, ten overstaan van den Secretaris van de Hoofdmannenkamer, van het proces door partijen van alle de stukken en blijken, daar in gebruikt, een Inventaris word gemaakt, en het geheele proces aan die Gedeputeerde Staaten, zo de Staaten zelve niet vergadert zijn, overgelangt, die het zelve beslooten, en met hun Zegel bezegeld, overzenden aan een Hof van Justitie, door hen bij pluraliteit van Stemmen te eligeeren, of bijaldien de Stemmen op de Staatsvergadering, of bij de Gedeputeerden mogten steken, word de verzending gedefereerd aan den Stadhouder.
Het Hof van Justitie, waar aan het proces verbonden zal worden, moet daar over ten minde met agt persoonen besoigneeren, dewelke op den eed, bij hun Ampt gedaan, over de zaak moeten oordeelen volgens de landregten, oude gewoonten en gebruiken deezer Provintie, en worden in het stemmen bij de stemmen, van dat Hof, welke voor de sententie zijn, altoos gevoegt drie stemmen voor de sententie, en dan met meerderheid van stemmen, deeze drie daar mede onder gerekend, voor of tegen de sententie geconcludeert, en daar op het proces met de sententie wederom geslooten, aan de Gedeputeerden terug gezonden, welke het zelve aan de Hoofdmannenkamer doen behsndigen; dewelke alsdan tegen den gewoonen regtdag, waar op de zaak ter eerster instantie gedient heeft, partijen doen dagvaarden om de uitspraak te hooren, en de ten dage dienende het geslooten proces in tegenwoordigheid van partijen doen openen, en de sententie, bij het Buitenhof geveld, openlijk doen voorleezen; ’t welk gedaan zijnde, moet dezelve zonder de minste verandering stiptelijk ter executie worden gesteld, zonder dat daar tegen eenig soort van reauditie kan worden verleent: en bijaldien gesustineerd word eenige donkerheid of twijffelagtigheid in het dictum der sententie te zijn, staat daar van de interpretatie aan het Buitenhof, het welk de sententie heeft afgegeeven.
Bij de Staaten van Stad en Lande word mede besteld het Collegie der Gedeputeerde Staaten, welker vergaderplaats is in het Provinciehuis te Groningen, en bestaat uit agt persoonen, en twee Secretarissen, welke bij beurten, dan bij het Lid der Stad, dan bij de Ommelanden gekoozen worden, en ook met een zijn Secretarissen van de Staaten. Aangaande de Gedeputeerden, daar van worden alle Jaaren tegen den 22 Februarij vier genomineert en gekoozen bij de Stad, en vier bij de Ommelanden, welke door de Staaten bevestigd en beëedigt worden. Deeze bezorgen, dat alle Resolutien, bij de Staaten van Stad en Lande genoomen, ter executie worden gesteld, en mogen zij ook op hunnen naam ten dien einde Plakaaten publiceeren; zij moeten zorg draagen, dat de dijken, post- en paalwerken, de Provintie te last koomende, voorts alle Provinciaale gebouwen wel worden onderhouden; dat de militie in goede order word gehouden en betaald; zij depocheren alle ordonnantiën van posten, welke door de Provintie betaald moeten worden; bezorgen de verpagting van alle Provinciaale middelen, en regten alle verschillen, dewelke ter occasie van de pagten komen voor te vallen. Aan dezelve word alle Jaaren door de Staaten verleend het regt van verligten en verzwaaren der crimineele sententien, bij den Krijgsraad geveld, kunnen ook over verscheide misdaden crimineele sententie vellen; moeten alle Jaaren tegen den 21 Februarij, en ook anders zo menigmaal hen zaaken van gewigt voorkomen, of anders door de Generaliteit, of een van beide Leden der Provintie, daar toe verzogt worden, de Staaten van Stad en Lande verschrijven, om Staatswijze op den Landdag in liet Provinciehuis te vergaderen, en worden alsdan in de Provintiezaal verzogt, wanneer de Secretaris, op order van den President der Gedeputeerden, voorleest die punten,, waar over de vergadering der Staaten is verzogt; ’t welk gedaan zijnde, vertrekken de Gedeputeerden weder naar hunne vergaderplaats, en mogen geen besoignes van de Staaten bijwoonen.
Op dezelve wijze, als zo even van de Gedeputeerde Staaten is gezegt, worden alle Jaaren drie Rekenmeesters door de Stad, en drie door de Ommeland genomineerd, en uit naame der Staaten beëedigt, welke hunne vergadering mede houden in het Provinciehuis. Derzelver Ampt is naauwe agt te neemen op alle finantien van de Provintie. In hunne handen worden eerst gesteld alle declaratien, ten laste van de Provintie, om dezelve te onderzoeken, te liquideeren, en dan aan de Gedeputeerde Staaten te doen behandigen, ten einde daar op ordonnantie worde geslaagen. Zij moeten mede agt geeven, dat alle ordonnantiën door vier Gedeputeerden, twee van de Stad, en twee van de Ommelanden, nevens een Secretaris, worden vertekend en geregistreerd, om vervolgens mede op dezelve wijze door vier uit de hunnen, en een Secretaris vertekend en geregistreerd te worden; dat geene ordonnantiën gepasseerd worden, welke tegen eenige Staatsche Resolutie zijn; dat de Provintie in eenige Generaliteits posten niet hooger worde aangeslagen, dan geconsenteerd is; dat alle inkomsten van de Provintie tijdig en exactelijk worden ingevordert; ten dien einde naauwkeurig nazien alle boeken van die geenen, welke eenig ontvang hebben van Provinciaale penningen, bijaldien zij vermeenen eenige consideratiën te hebben, waar door de pagten of andere Provinciaale inkomsten verbeterd kunnen worden, het zelve aandienen aan de Gedeputeerde Staaten; stellen ook alle Jaaren hunne Gecommitteerden, om nevens de Gecommitteerden van de Staaten te besoigneeren over het inneemen van de rekeninge van den Ontfanger Generaal der Provintie, en van den Rentmeester der Provinciaale vaste goederen.
Nog is in deeze Provintie een Collegie van Justitie, welke Reviseurs genoemt worden, het welk niet ordinaris vergadert, maar alleen wanneer het door de Gedeputeerde Staaten word verschreeven; het welk of uit eige beweeging, of op verzoek van een geinteresseerde partij geschieden moet, zo menigmaal zes of meer sententiën zijn, waar van beroeping of revisie ingesteld. Dit Collegie bestaat uit twaalf persoonen, waar toe Jaarlijks worden gecommitteerd, uit het Lid van de Stad, een Burgemeester en drie Raadsheeren, en uit het Lid der Ommelanden mede vier Heeren, dewelke mede Leden zijn van de Ommelander Vergadering, en vier uit het Collegie der Gedeputeerde Staaten: te weten twee, welke wegens het Lid van de Stad, en twee, welke wegens het Lid der Ommelanden aldaar sessie hebben. Het presidium wegens het gemelde Collegie word op het eene revijs bekleed door den Burgemeester, wegens de Stad aldaar gecommitteerd, en op het andere door den oudsten Ommelander Heer, en alzo vervolgens bij tourbeurten. De Vergadering is in het Provinciehuis, in de Zaal of Kamer van de Staaten; zittende de een om den ander, dan een Heer uit het Lid der Stad, dan een uit het Lid der Ommelanden: te weten als het presidium is aan de Stad, zit aan de linkerzijde van den President, en stemt eerst een Heer uit de Ommelanden, daar naast een Heer van de Stad, en zo vervolgens.
Anders als het is aan de Ommelanden, zit en stemt eerst de Burgemeester, uit de Stad aldaar gecommitteerd.
Dit Collegie oordeelt over alle civiele sententiën, bij de Heeren Gedeputeerde Staaten, of bij het Krijgsgeregt ter eerster instantie gewezen , en zulks bij meerderheid van stemmen gelijk zijn, moet voor de sententie geconcludeert, en dezelve geconfinneert worden. In het vellen van de sententie word gepronuntieerd, dat de Gecommitteerde Reviseurs regt doen uit naame van de Staaten van Stad en Lande. Van deeze sententie valt geen verder revisie, of eenig soort van reauditie.
Boven is gezegt, dat de Regeeringsform in de Provintie van Stad en Lande bestaat uit twee Leden, het eerste van de Stad, waar van nu is gehandelt, het tweede van de Ommelanden, bestaan de uit Jonkers en Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten; omtrent welke laatste is aan te merken, dat derzelver Regeering in oude tijden heeft bestaan in verscheide bijzondere Dorpen, en daar in gestelde Regtstoelen, zijnde de eene van de andere geheel niet afhankelijk, noch met malkander in een algemeen verbond vereenigd, maar die zig naar gelegenheid van tijden en zaaken in een meerder of minder getal onder malkander, of met de Stad hebben verbonden, doch bij verloop van tijd al wat meerder en algemeener verknogt wierden, tot dat eindelijk, na veele verschillen en wisselvalligheden, op haar verzoek en submissïe, bij Hun Hoog Mog. in den Jaare 1659 eene eeuwigduurende en onverbrekelijke wet is gemaakt, welke, volgens nadere decisie van den Jaare 1663, het II. Art., nooit verandert mag worden, volgens welke de Omlander Regeering bestelt moet worden, en is de zelve alzo daar door een regt vereenigd politiek ligchaam geworden, uitmaakende het tweede Lid van de Staaten der Stad Groningen en de Ommelanden; zo dat nu de Ommelander Regeering, als gezegt is, bestaat uit Jonkers, Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten, en verdeelt is in drie Kwartieren, als het Hunsingo, het Fivelingo, en het Westerkwartier. Het geen den naam en de Beschrijving zo van deeze Kwartieren, als die van de Ommelanden in het algemeen betreft, daar van word op ieders Artijkel in het bijzonder gesprooken. Hier zal men, om eene aaneengeschakelde Beschrijving, van de Regeeringswijze deezer Provincie, bestaan de uit de Staaten van Stad en Lande, te geeven, een naauwkeurig verhaal van beide doen.
Het eerste der gemelde drie Kwartieren, te weeten het Hunsinkwartier, is verdeelt in drie Onderkwartieren, gemeenlijk smaldeelen genaamd. Het eerste derzelven is genoemd Marnsterdeel, het tweede Halsamsterdeel, en het derde Oosteramsteldeel, zijnde in ieder Onderkwartier zeventien Dorpen.
Het tweede, namentlijk het Fivelingo Kwartier, is ook verdeelt in drie Onderkwartieren, ieder bestaan de uit vijftien Dorpen , als het Wolddeel, het Hogelansterdeel, en het Oosterdeel.
Het derde, te weeten het Westerkwartier, bestaat mede uit drie Onderkwartieren, namentlijk, Oost-Langewolfsterdeel, waarin agt Dorpen, of Karspelen ; Vredewolsterdeel, waarin dertien Dorpen, en Middagsterdeel, waar in zeventien Dorpen zijn Uit deeze Dorpen, in de drie Kwartieren vermeld, moeten alle Regenten in het Lid der Ommelanden gekoozen worden, zonder dat daar ooit andere of meerder Dorpen of Karspelen mogen bijgevoegt worden.
In opzicht van de Regeering dient verder gelet te worden op de persoonen, welke gekoozen worden, en derzelver hoedanigheden; de wijze, waar op zij ingekoozen worden, en in wat form de Regeering der Ommelanden bestaat. In opzigt der persoonen en hunne hoedanigheden word vereischt, dat zij bekend zijn goede Patriotten van het Vaderland, en den Hervormden Godsdienst toegedaan, en dat zij niet zijn in de familie van hunne ouderen, maar buiten derzelver familie hun eigen goed hebbende, en twee Jaaren met hun huisgezin in de Ommelanden , in hunne eige huizinge, hebben gewoont, of twaalf Jaaren, bij aldien zij Buitenlanders zijn , ten zij ze in de Ommelanden koomen te trouwen, wanneer zij zes Jaaren aldaar gewoond moeten hebben. Dezelve persoonen moeten in waren eigendom, of in pagt, bijaldien dezelve na verloop van negen Jaaren niet is ingelost, bezitten dertig jukken of graazen Lands, duizend Embder guldens waardig, (ieder Embder gulden is 22 stuivers en een halve Brabandsch) daar een huis op staat, een persoon toebehoorende (boven hunne bewoonde huis, als zij op die plaats niet woonen) doende in de verpondinge of Lands schattinge agt Kar. guldens, alle te zaamen geleegen onder een Dorp, en het zelve schatregister; en bijaldien iemand die Landen mogt hebben onder het schatregister en karspel, daar hij woont, moet hij van dat karspel compareeren; maar bijaldien hij zodanige Landen niet mogt hebben , daar hij woont, moet hij compareeren uit dat karspel , alwaar hij zodanige Landen heeft; doch mag iemand ook compareeren van zijn Vrouwen goed, even of het zijn eigen was, niet alleen bij ’t leeven van de Vrouw, maar ook na derzelver dood, zo lang hij continueert in het bezit der zelver goederen. Voorts moet die geen, die van zijn eigen of van zijn Vrouwen goed uit het eene of het andere karspel compareert, op dat zelve Karspel blijven, ten ware hij door beter geleegenheld van erffenisse, of aankoop, zijne familie in een ander kwartier of Karspel kwam te transporteeren.
Dit zijn eigentlijk de waare en regte hoedanigheden, welke in den persoon, die een eigenerfde uitmaakt, vereischt worden om een Lid te kunnen zijn van de Ommelanden: want buiten deeze dingen kan noch Jonker, of Edelman wegens zijne geboorte, noch hoveling wegens eenige Redgeregten (waar van hier na gesprooken zal worden) eenige magt hebben, om in de Ommelander Regeering toegelaaten te worden, maar alleen een eigenerfde, in voegen als boven gequalificeert: doch indien het mogt gebeuren, dat in een of meerder Karspelen zodanige eigenerfde niet mogt gevonden worden, kunnen de Ingezeetenen van dat Karspel, dewelke dertig graazen beklemd of onbeklemd Land in dat Karspel bezitten, wegens dat Karspel stellen een of twee volmagten, van de gequaliliceerdste Inwoonders, voorzien met schriftelijke procuratie, en in gebruik hebbende in het zelve Karspel dertig graazen beklemd of onbeklemd Land, om wegens en op kosten van dat Karspel een stem, en niet meer in te brengen in dat Onderkwartier, waar in het Karspel geleegen is; weike volmagt niet langer duurt dan twee Jaaren, en moet dan weder een nieuwe gestelt worden. De wijze, waar op het onderzoek en de admissie geschied der persoonen, welke als Ommelander Landdaags-Comparanten begeeren toegelaaten te worden, is, dat alle twee jaaren op het oneffen jaar, na dat de Provinciaale Regeering en Collegien zijn bestelt, word gehouden de monstering, of ’t examen van de persoonen en bescheiden, welke als Ommelander Regenten verzoeken aan te gaan.
Ten dien einde moet ieder een voor den 22 Februarij van dat Jaar, op welken de monstering geschied, bij den Secretaris der Ommelanden aangeeven alle zodanige bescheiden van Landen, waar van hij, volgens ’t geen hier boven gemeld is, vermeent als Comparant toegelaaten te kunnen worden, welke bij den Secretaris te boek gestelt en geregistreert worden, en de registratuure op den rug (in dorso ) getekend. Deeze monstering geschied door negen Monsterheeren, wordende uit ieder Onderkwartier der Ommelanden een gestelt, ter presentie van den Sijndicus der Ommelanden en den Secretaris. Van dit Collegie is de Stedehouder in der tijd President, en in het zelve zitten te gelijk op een tijd Vader en Zoon, en alle andere Bloedvrienden, of Zwaagers, en oordeelen mede over de zaaken van persoonen, de welke hen even na verwant zijn. Deeze Heeren moeten eerst een Eed doen, dat zij zonder eenige gunst of affectie zullen oordeelen, en niemand afwijzen, welken zij meenen gequalificeert te zijn volgens het Ommelander Reglement, en ook niet admitteeren, welke volgens het gemelde Reglement Gedisqualificeert is.
Wanneer de zelve Heeren daar op zitting hebben genomen in een Kamer in het Provinciehuis binnen Groningen, moet die geen dewelke begeert geadmitteert te worden, zijne bescheiden in de vergadering aan den Secretaris overlangen, om bij de Monnsterheeren in ’t bijzonder onderzogt te worden; of bijaldien iemand in dat Onderkwartier daar belang bij heeft , dat hij niet geadmitteert worde; zo worden de zelve opentlijk gelezen, en daar over gedisponeert; wordende in beide gevallen door de Monsterheeren gesententieert, of hij geadmitteert zal worden, of niet, moetende de reeden van non qualificatie in het Examinatieboek uitgedrukt en aangetekend worden.
Bijaldien iemand geadmitteert word, zo word hij ingelaaten door de eene deur van de Kamer, alwaar de Monstering gehouden word, en gaat door de andere Kamerdeur weder uit; maar bijaldien hij niet geadmitteert word, moet hij door de zelve deur weder uitgaait, Waar door hij is ingelaaten, en voorts moet die geen, die geadmitteert word, onder Eede verklaaren, dat alle blijken, waar mede de qualificatie, hier boven gemeld, is aangetoond, opregt en naar waarheid zijn, zonder dat hij eenig contrakt, tegen den eigendom strijdig; heeft aangegaan, en dat hij ook om te compareeren als Regent, of om zijne stern aan iemand te geeven, geen giften, uitleg; leening, defroiement, of verschot van penningen heeft genooten, of zal genieten. Verder moet hij mede onder Eede verklaaren, dat hij zal helpen mainteneeren de Privilegiën, Hoog - Vrij - en Geregtigheden der Ommelandeni in het bijzonder het Ommelanden Reglement, bij Hun Hoog Mog. in de Jaaren 1659 en 1663 vastgestelt, als mede sententien, bij de Heeren Arbiters in de Ommelanden (waar van hier na) uitgesprooken; ook naar vermogen bezorgen, dat zulks alles bij anderen naauwkeurig worde gedaan, en zulks om generlei oorzaaken na te laaten.
Die geenen, welke eens ingemonilert of geadmitteert zijn, worden daar op fueceftive vart twee tot twee Jaaren gecontinueert, ten waare der zelver qualificatie verandert mogt zijn; in welken gevalle ben een mandaat door de Heeren van de monstering word gezonden, om hunne continuatie in hunne voorige qualificatie te toonen: waar op dan na gehoorde disputen en examinatie der blijken door de Monsterheeren sententie word geveld. Van de sententien der Monsterheeren kan niet geappelleerd worden, maar is meermaalen gebeurd, dat iemand, die meende daar bij verongelijkt te zijn, zig bij middel van klagte aan Hun Hoog Mog. heeft geaddresseerd; welke daar op ook wel informatie hebben genoomen, en dispositiven hebben afgegeeven.
Wegens de Regeeringsform van de Ommelanden moet voor eerst tot een grondslag gelegt worden, dat ieder Onderkwartier in zijne Vrij- en Geregtigheden van de andere Onderkwartieren niet kan worden overstemt; bestaan de deeze Vrij- en Geregtigheden in drie posten, als:
1. Alle Privilegiën en Voorregten, dewelke bij eenige decisie van Hun Hoog Mog. aan de Ommelanden zijn toegekent;
2. Alle instructien voor zijne Hoogheid, den Stadhouder, of voor eenige Provinciaale of Ommelander Collegien gearresteerd;
3. Alle decisien en reglementen, door Hun Hoog Mog. voor de Ommelanden gemaakt, in ’t bijzonder die van de Jaaren 1659 en 1663, waar in zelfs niet bij ’t geheele Lid der Ommelanden eenige verandering of ampliatie kan worden gemaakt, maar alleen door Hun Hoog Mog.
Doch in alle andere zaaken, de Provinciaale of Ommelander Regeering rakende, heeft overstemming plaats, wanneer zes Onderkwartieren tegen drie eens zijn: zonder onderscheid, of die zes Onderkwartieren zijn uit twee of drie diffincte Kwartieren; maar vijf Onderkwartieren kunnen de vier Onderkwartieren niet overstemmen, maar moet bij indu&ie gevonden worden. De wijze van Stemmen in ieder Onderkwartier geschied altoos door overstemming, naar de meerderheid van stemmen bij ieder persoon, hoofd voor hoofd in te brengen; en op deeze wijze worden alle Generaliteits- en Provinciaale Ampten, waar van de bestelling de' Ommelanden toekomt, en waar van hier voor in de Provinciaale Regeeringsform gesprooken is, in ieder Onderkwartier besteld , gelijk mede alle Ommelander Ampten, en worden op die wijze voor den tijd van twee Jaaren in ieder Onderkwartier gesteld een Arbiter (waar van hier na); een gewoon en een buitengewoon Gecommitteerde Raad der Ommelanden, door welke negen gewoone Gecommitteerde Raaden met den Sijndicus en Secretaris besteld worden de gewoone zaaken van de Ommelanden, als mede de uitschrijving der Ommelander vergaderingen; Dezelve bezorgen mede, dat in de maand van November een zekere dag en plaats bestemd worde in ieder Onderkwartier, op welken ieder gequalificeerde Landdagscomparant, ten overstaan van den Sijndieus en Secretaris der Ommelanden, zijne stem inbrengt tot begeevinge der Ampten; op naastkomenden 22 Februarij openvallende, bij meerderheid van Stemmen; welker geëligeerden naamen al dan op St. Pieters Landdag worden ingebragt, om bij de Staaten bevestigd te worden.
Wat verder aangaat de bestelling der Ampten, dewelke staan ter dispositie van een geheel Kwartier; als Luitenant van de hooge justitiekamer, altoosduurende Hoofdmannen, enz. daar in geschied wel in ieder Onderkwartier de begeeving bij overstemminge; maar kunnen twee Onderkwartieren het andere derde Onderkwartier niet overstemmen, maar moet alsdan door ieder Onderkwartier een briefje, in den hoed geworpen, en alzo de zaak door het lot beslist worden ; en mag ook ’t eene Kwartier zig niet bemoeien met de Ampten in het andere Kwartier, zelf ook niet een Onderkwartier met de Ampten in het andere Onderkwartier van het zelve Kwartier vallende: zonogthans, dat met toestemming der comparanten in de respective Onderkwartieren wel een verwisseling mag geschieden der Ampten; in het eene Onderkwartier van het zelve Kwartier besteld ; met een ander Ampt in het andere Onderkwartier van het zelve Kwartier begeeven, en bijaldien in ‘t verscheide Kwartieren, of Onderkwartieren, persoonen in eed en het zelve Coliegie mogten zijn gekoozen; dewelke, om al te na verwantschap, te gelijk in het zelve geen zitting konden hebben; moeten de geëligeerde persoonen ouder malkander looten en word in de plaats van de uitgevallene een ander in het zelvd Onderkwartier gekoozen.
Verder is van alle Generaliteits eri Provinciaale Ampten, tijdelijk staande ter dispositie der Ommelanden , een vaste tour gesteld; wat Ampten ieder Onderkwartier van twee tot twee Jaaren hebben te begeeven, waarvan een Almanak in den Jaare 1663 is opgesteld, en komt alle agt tien Jaaren om, wanneer de gestelde Ampten op dezelve wijze Wederom rouleeren: zo nogthans, dat in hooge Generaliteits of Provinciaale Ampten niemand gekoozen mag worden, alvorens hij twee Jaaren de Landdagen heeft bijgewoond, en moeten alle gekooze Officianten doen den Eed van zuiveringe, dat zij geen giften of gaven hebben gegeeven, of belooft, direct, of indirect , om hunne Ampten te bekoomen; gelijk mede die geenen, aan welke de collatie of dispositie van eenig officie staat, moeten aanneemen, dat zij daar voor direct nog indirect iets hebben, of zullen genieten: en zo iemand van het tegendeel overtuigd mogt worden, is hij naderhand onbekwaam om eenig Ampt te bekleeden, of op den Landdag te verschijnen.
Uit de meenigte van Dorpen in de Ommelanden, waar uit de persoonen ten Landdage kunnen compareeren, is ligtelijk af te neemen, dat de Regeering der Ommelanden bestaat uit een groote meenigte van menschen; kunnende derzelver getal somtijds wel bestaan uit twee of drie stonden, of meerder persoonen. Tot meerder zekerheid der Ommelanden Regeering, en tegen de inbreuke van het Ommelander reglement, in de Jaaren 1659 en 1663 vastgesteld, dient niet alleen het Collegie der Monsterheeren, hier voor beschreeven, maar is daarenboven nog een ander Collegie van Regters beraamd, dewelke Arbiters genoemd worden, en bestaan uit negen persoonen, ten overstaan van den Stadhouder in der tijd, uit de negen Onderkwartieren gekoozen.
Deeze nemen alleen kennis van feiten, tegen het reglement begaan, en van geen andere; gelijk zij ook onder Eede moeten verklaaren, dat zij zig in deezen puncteelijk naar het reglement zullen gedraagen, en bijaldien iemand vermeent, dat ’er eenig persoon is, dewelke het meergemelde reglement in eenig punt mogt hebben overtreden, dezelve kan daar van kennis geeven aan den Stadhouder in der tijd, als President van het Collegie der Arbiters; dewelke de zaak van eenig gewigt bevindende, het Collegie der Arbiters kan doen vergaderen, waar op de Advocaaten, bij de Ommelanden te nomineeren, onder Eede worden gelast, op den naam van het Lighaam der Ommelanden in te stellen en te doen vervolgen, moetende zulks van agt tot agt dagen worden vervolgt door de Arbiters, tot dupliek incluis, en niet verder; moetende de bewijzen van getuigenissen voor ieders competenten Regter belegt worden, waar op na verloop van nog agt dagen, na het ingdiende dupliek, de stukken van het proces onder gelibelleerden Inventaris bij malkander in een zak worden ingeslooten, en door de Arbiters aan den Stadhouder in der tijd overgelangt, dewelke dezelve buiten weeten der Arbiters overzend aan een Hof van Justitie buiten de Provintie, welk Hof daar op sententie sormeert, en den beklaagde, die schuldig bevonden word, mag condemneeren in een breuke van duizend goudguldens, of ook wel afzetten, naar vereisch van zaaken, uit alle Ampten en Regeering; zo nogthans, dat een van beide geschiedde, en niet te gelijk breuke en afzetting; te weeten, zo iemand ongeoorloofde giften heeft gegeeven, of genoomen, of anders tegen het reglement aangegaan, mag een Jonker, of Hoveling gestraft worden met afzetting, en een bijzondere Eigenërfde, of Volmagt, met vijf hondert of duizend goudguldens. De sententie, bij het Hof geformeerd, word aan den Stadhouder geslooten toegezonden, en alzo door hem aan de Arbiters behandigt, dewelke daar op binnen drie dagen in hunne volle Vergadering, na dagvaarding der partijen, doen uitspreeken, op naame van de Jonkeren en Hovelingen, Eigenërfden en Volmagten der Ommelanden, tusschen den Eems en de Lauwert , zonder dat daar tegen eenig appèl of reauditie mag verzogt of verleend worden, maar moet ter executie gesteld worden, des noods, door den Stadhouder, welke daar in door des Lands militie moet worden gesterkt, en door Hun Hoog Mog. ondersteund.
Buiten deeze beide Collegiën van Monsterheeren en Arbiters hebben de Heeren der Ommelanden, geconsidereert als een vast aaneengebonden politiek Lighaam, en het tweede Lid van de Provintie van Stad en Lande, geen de minste jurisdictie, noch in eenige civiele, noch ook in eenige crimineele zaaken, maar zijn alleen bevoegt orders af te geeven, makende hunne bijzondere politieke Regeering, als mede instructiën te geeven, waar naar hunne Heeren Gecommitteerde Raaden, hun Raad en Sijndicus, als mede hun Rentmeester en Secretaris in hun Ampt, met relatie tot de Heeren der Ommelanden, zig moeten gedraagen.
In de Landstreek, de Ommelanden genaamd, zijn wel verscheide Regtstoelen, tot 63 in getal, en ook Regters, Overregters, Regters (welke in het Westerkwartier Grietmannen genoemd worden) en andere: doch dezelve dependeeren in geenen deele van het Lid der Ommelanden als een Lighaam, of van het Lid van de Stad, als een Lighaam aangemerkt zijnde; maar die Geregtigheden behooren aan particuliere persoonen, en ook wel aan het eene of het andere Lid van de Provintie, aangemerkt als bijzondere eigenaars van die Gronden of Landen, waar op van ondenkelijke tijden af deeze Geregtigheid is gelegt, welker gronden veelerwegen edele Heerden genoemd worden.
Om van deeze Regtbanken of Regtstoelen een regt begrip te krijgen, dient men te weeten, dat deeze Regtstoelen de een van den anderen geheel afgescheiden en onafhankelijk zijn; dat in ieder Regtstoel verscheide Gronden of Landen zijn, in den genen Regtstoel meer, in den anderen minder, waar op van Jaar tot Jaar de bediening of slijting van het Regtersampt voor dat Jaar valt; ten welken einde in ieder Regtstoel een zogenaamde Klawe is gemaakt, welke klawe in zo veele deelen (Ommegangen genaamd) verdeelt is, als ’er in den Regtstoel zulke genaamde edele heerden of gronden zijn, waar op de bediening van het Regtersampt gelegt is: bijgevolg, hoe weiniger zulke Heerden, Gronden of Landen in een en denzelven Regtstoel zijn, hoe meer de bediening van regt omkomt, gelijk in sommige Regtstoelen alle 10 of 20, in andere alle 90 of meerder Jaaren de slijting of bediening omkomt, of rouleert; waarom ook, hoe meer zulke edele Meerden iemand bezit, hoe meermaalen hij de Regtsbediening heeft: want uit de natuur af eerste instelling behooren deeze Geregtigheden en zijn aanhangende aan zodanige Erfgronden, doch bij vervolg van tijd is ingekoomen, dat men deeze Geregtigheden, afzonderlijk van de Heerden, waar op dezelve lagen, heeft verkogt; waar door het is gebeurd, dat een persoon aan zig handelde of een groot gedeelte, of ook wel de Geregtigheden van alle Heerden, waar op dezelve in deezen of geenen Regterstoel kwamen te vallen, en alzo altoos Regter was van dien geheelen Regterstoel, het welk dan een staande jurisdictie genoems word.
Egter kunnen niet alle persoonen, schoon zij eigenaar van die Erfgronden, of Geregtigheden zijn, deeze Regtsbedieningen zelf bekleeden en waarneemen: want Predikanten, Vrouwspersoonen, Minderjaarige, Kosters, Schoolmeesters, Biertappers, Onegtgeboorene, of niet Vrijgeboorene, Doodslagers, Overspeelders, en berugt van andere misdaden, die iemand aan zijn lijf of eere gaan, zijn daar van uitgeslooten, gelijk mede de geenen, dewelke geen dertig grazen Lands bezitten, of welker goed geen duizend Embder, of duizend een honden vijfentwintig Kar. guldens waardig is, of die buiten de Provintie woonagtig is; doch mogen dezelve de Geregtigheden of Regtstoel, hen competeerende, wel door andere bekwaame en naar ’t Landregt gequalificeerde persoonen laaten bedienen. Deeze Regters hebben een civiele en crimineele jurisdictie over de Ingezeetenen in hunnen Regterstoel woonagtig; alleen met dit onderscheid, dat van hunne vonnissen van civiele zaaken binnen tien dagen appèl of beroeping kan ingesteid worden, of aan de Warf ( waar van hier na volgt) of aan de hooge Justitiekamer, naar de natuur van de zaak; zijnde ook de Hoofdmanskamer gevoegt de Regers te beveelen in civiele zaaken spoedig regt te doen: maar van vonnissen, van hen in crimineele zaaken geveld, kan niet geappelleerd of gerevideerd worden; alleenlijk is de Hoofdmannenkamer geregtigd, de Redgeeren hun pligt niet naar behooren waarneemende, beveelen volgens de Placaaten en ’t Landregt te doen, en straf te oeffenen, ook mandaten af te geeven de relaxando aut puniendo captivo, en den Regter, daar omtrent pecceerende, met een geldboete te straffen .
In ieder Regtdoel is een Wedman, of Geregtsdienaar, die gemeenlijk door de Ingezeetenen gekoozen, en door den Regter beëedigt word, dewelke alle citatiën en regtsexploten, zo wel in civiele als crimineele zaaken, moet waarneemen. De Warf, waar van zo even is gemeld, is eene vergadering van alle Redgeeren, Regters en Hovelingen uit de geheele Ommelanden, verdeelt in de Oosterwarf, waar onder de Regters uit het Hunsingo en Fivelingo Kwartier behooren, en in de Westerwarf, waar onder de Regters uit het Westerkwartier behooren. Ieder Warf vergadert tweemaal in een Jaar binnen Groningen op het Raadhuis, na voorgaande verzogte concessie van Burgemeesteren en Raad in Groningen, met de Heeren Hoofdmannen van de hooge Justitiekamer, welke aldaar presideeren, en den rang hebben benevens een van derzelver Secretarissen, en kunnen oordeelen over alle verschillen, raakende vaste goederen en andere zaaken, die zeden de jaaren 1521 tot 1560, op de Warven plagten verhandelt te worden, als mede over beroeping der sententiën, bij de Regters in de Ommelanden ter eerster instantie over zulke zaaken geveld. Van deeze Warfssententiën kan niet verder geappelleerd worden; en hoe wel de Jurisdictie der Warven in de voorgaande Eeuwen zeer groot is geweest, is dezelve nu bijna ten eenemaal buiten gebruik geraakt , dewijl door stilzwijgende of expresse submissie van partijen bijna alle zaaken ter judicatuure van de hooge Justitiekamer worden gebragt, om te vermijden de al te groote langwijligheid van procedeeren, dewelke noodzakelijk moet volgen, wanneer een Geregt maar tweemaal- in een Jaar vergadert, als ook om andere redenen.
De Stads Regeering in het bijzonder betreffende, hoedanig dezelve, in voorige Eeuwen heeft bestaan, kan uit de oude Historieschrijvers, en voornamentlijk uit het Tractaat van den vermaarden UBBO EMMIUS de agro. Frijisae & urbe Groninga, gezien worden; maar is daar in bij verloop van tijd, en voornamentlijk zedert het Jaar 1663, een merkelijke verandering gemaakt: zijnde tegenwoordig een zuivere Aristocratische Regeering, egter niet bepaald of gehegt aan eenige bijzondere familiën, als bestaan de uit vier Burgemeesteren en twaalf Raadsheeren, dewelke op de volgende wijze verkooren worden. De voorzittende Burgemeester doet Jaarlijks op den 8 Februarij de Burgemeesters en Raadsheeren, welke in den Eed zijn, nevens de gezwooreun Gemeente, bestaande uit 24 persoonen, des morgens ten agt uuren in de Kerk, en vervolgens , na de predicatie, bij hunnen Eed op het Raadhuis dagen, alwaar de Raad zitting genoomen hebbende, doet de voorzittende Burgemeester de gezwooreun Gemeente binnen in de Raadkamer verzoeken, welke dan sessie neemt naar order van hunnen rang op een lagerbank beneden voor de Raadsheeren, en door den President over de reden van hunne samenroeping verwittigd worden, welke daar op verder door een der Stads Secretarissen doet voorleezen de wetten, waar naar dezelve zig in het doen van de Raadskeur zullen moeten reguleeren; ’t welk gedaan zijnde, doet de Prefident in een hoed, waar in getast en niet gezien kan worden, zo veele gouden wit-gemailleerde, met vijf zwart-gemailleerde bonen, dat te saamen een gelijk getal uitmaakt, als ’er persoonen van de gezwoorene Gemeente tegenwoordig zijn.
Dan koomen eerst de drie Taallieden, en vervolgens de Gezwoorene, ieder naar de order van zijn keur, welke in het tweede Jaar Gezwoorenen zijn geweest, en dan van onderen op naar de oudsten toe, die in het eerste Jaar in de gezwoorene Gemeente gezeeten hebben, en tasten ieder, een voor een, een boon uit den gezegden hoed. Die een witte boon krijgt, gaat aanstonds weder op zijn plaats; maar die vijf', welke ieder een zwarte boon getast hebben, moeten midden op de vloer in de Raadkamer staan blijven, wordende hen door den President voorgeleezen de Eed, waar naar zij zig in de te doene keur moeten gedraagen; ’t welk gedaan zijnde, vertrekken zij naar een andere Kamer, en kiezen aldaar agt persoonen, volgens de wetten kiesbaar, dewelke zijn Raadsheeren voor dat loopende Jaar met de andere agt Heeren, welke nog een Jaar in den Raad continueeren; en bijaldien het agt Heeren zijn, dewelke alvoorens in den Raad hebben gezeeten, worden dezelve wederom op nieuw ingekooren, ten zij iemand door sententie van den Raad om eenige misdaad onbekwaam mogt zijn verklaard; en bijaldien geen agt persoonen in leeven zijn, welke alvoorens in den Raad hebben gezeeten, kiezen die vijf Keurheeren zo veel nieuwe, als ’er oude ontbreeken, naar hun eigen zin en welgevallen, mits dat dezelve hebben die hoedanigheden, welke naar de Keurwetten vereischt worden.
Deeze Keur gedaan zijnde, moet zij aan den Raad gepresenteerd worden, om geapprobeerd te worden; want de een of de ander geimprobeert zijnde, moeten de zelve Keurheeren een ander in deszelfs plaats verkiezen. Om te beter te begrijpen, dat alle Jaaren maar agt Heeren verkoozen worden, dient men te weeten, dat de geheele Raad, saamengesteld uit oude, of niet in den Eed zijnde, en uit den zittenden, of in den Eed zijnden Raad, bestaat uit zesentwintig persoonen, te weeten agt Burgemeesters, en agttien Raadsheeren. Van de agt Burgemeesters zijn vier in den Eed, of in den Raad, en vier hebben zitting in de Hoofdmannenkamer; zo dat alle Jaaren twee Burgemeesters uitgaan uit den Raad, en voor twee Jaaren zitting moeten houden in de Hoofdmannenkamer, en dat daarentegen alle Jaaren twee Burgemeesters gaan uit de Hoofdmannenkamer, en voor den tijd van twee Jaaren weder in den Raad worden ingekoozen. Van de agttien Raadsheeren zijn twaalf in den zittenden Raad, en zes in andere Generaliteits of Provinciaale Ampten.
Van de twaalf Raadsheeren, die in den Eed zijn, gaan alle Jaaren zes uit den Raad, voor den tijd van een Jaar, in een ander Generaliteits of Provinciaal Ampt, en worden in derzelver plaats weder voor den tijd van twee Jaaren ingekoozen de zes andere Raadsheeren, die in het verloopen Jaar buiten den Raad, of buiten den Eed in een ander Generaliteits of Provinciaal Collegie, zitting hebben gehad.
De keuze van den Raad, invoegen boven verhaald, door de vijf Keurheeren uit de gezwoorene Gemeente gedaan en geapprobeert zijnde, gaan de agt nieuw ingekoozene met de agt continueerende Heeren voor het zogenaamde oude Regthuis, alwaar nu de Hoofdwagt is van de Burgerij, en alwaar hen door den oudsten afgaanden Burgemeester, of bij onvermogen van hem, door den volgenden de Eed word voorgeleezen, waar bij zij zweeren, dat zij van naastkomenden St. Pietersdag, als de zon opgaat, tot St. Pietersdag van het volgende Jaar, als de zon wederom opgaat, regte Raadsheeren zulten wezen der Stad, derzelver best naar vermogen bezorgen, en ieder een zonder aanzien van persoon-Regt en Justitie in de processen doen. Daar op komen die zo in den Eed gebragte Raadsheeren, des anderen daags, den 9 Februarij, voor de middag ten tien uuren van zelf op het Raadhuis, en kiezen uit hen voor dat loopende Jaar vier Burgemeesteren in den tijd, twee uit de continueerende, en twee uit den nieuw ingaanden rang, namentlijk die te vooren Burgemeesters zijn geweest, of zo ’er een gestorven is, den oudsten Raadsheer in dien rang, waar in een Burgemeester ontbreekt.
De Keur gedaan zijnde, gaan de vier Burgemeesters naar de zelve plaats, als boven, is gezegt, en worden aldaar ook op dezelve bovengemelde wijze in den Eed gebragt, blijvende de twaalf Raadsheeren zo lang boven op het Raadhuis, tot dat de vier Burgemeesters hunnen Eed hebben afgelegt. Behalven dien Eed, moeten alle nieuw ingekooze Burgemeesters of Raadsheeren, die nooit te vooren Burgemeester of Raadsheer zijn geweest, nog doen den Eed van zuiveringe, dat zij om hun Ampt te bekoomen aan niemand iets hebben belooft, of gegeeven, noch ook belooven of geeven zullen; gelijk mede op den 22 Februarij, op de eerste zitting, de geheele Raad, nevens den Sijndicus, en beide de Secretarissen, den Eed moeten doen tegen het neemen van gaven en geschenken, bij Resolutie van den 14 December des Jaars 1663 verboden; niet alleen in opzigt van pointen van Justitie, maar ook in pointen van Politie, wegens het begeeven van Ampten en Beneficien, ’t zij groot of klein, uitgenoomen het geen op eenige emploien bij openbaare wet als een equivalent is gesteld, ten voordeele van de gezaamentlijke Regenten, maar nooit iets voor iemand in het bijzonder. Bijaldien het mogt gebeuren, dat een Burgemeester of Raadsheer, in den Eed zijnde, mogt komen te overlijden, zo word in deszelfs plaats een ander bekwaam persoon gekoozen, niet door den Taalman en de gezwoorene Gemeente, maar door de andere Burgemeesr ters en Raadsheeren, dewelke in den Eed zijn, mits dat zulks geschiede binnen agt dagen na de begraavinge van den verstorven; anders vervalt de hertelling aan de gezwoorene Gemeente, om zijn plaats wederom te vervullen op dien agtsten dag van Februarij des Jaars, als de verstorven op zijn tourbeurt wederom had ingekoozen moeten worden, bijaldien hij in ’t leeven was geweest,
In het algemeen word gepermitteerd, dat in alle vergaderingen van de Stads Regeering, alle voorkoomende zaaken, zonder eenig onderscheid van groote of kleine, worden geconcludeert en afgedaan bij meerderheid van Stemmen, hoofd voor hoofd te tellen, Aangaande verder de magt en ’t gezag van Burgemeesteren en Raad, dient men te weeten, dat het oppergezag is bij den zittenden of in den Eed zijnden Raad, uit vier Burgemeesters en twaalf Raadsheeren bestaan de, gelijk bevoorens is gezegt, 'en zulks in alle zaaken, een punt of twee, hier na te melden, uitgezonden. Gevolglijk heeft de Raad de magt, om alle politieke ordormantien, tot goede order en handhaving der politie dienende, alleen af te geeven; alle Ampten en Beneficiën, groot of klein, in Politie, Juititie en Militie, ter dispositie van de Stad staande, naar haar welgevallen te begeeven, ’t zij in de Generaliteit, Provinciaale of Stads Regeering en Jurisdictien. Bij den zelven word order gesteld op alle openbaare Stads gebouwen en werken, het ordinaris disponeeren over alle Stads goederen en inkomsten, het inneemen van alle rekeningen van goederen en inkomsten, de Stad direct of indirect concerneerende, uitgenomen dat de rekening, die alle Jaaren, in de week voor Paasschen, gedaan word, door den Stads Rentmeester geschied, ten overstaan van Burgemeesteren en Raad, nevens Taalmannen en gezwoorene Gemeente. (Te vooren plagten daar over mede geroepen te worden, de Gecommitteerden uit de agttien Gilden of Maatschappijen, voornamentlijk van handwerkslieden.) Burgemeesteren en Raad hebben mede alle civiele en crimineele Jurisdictie, alwaar een Burger of Ingezeeten der Stad gedaagde is, en oordeelen in beide gevallen bij arrest, zonder dat van derzelver vonnissen eenig appèl, reauiditie, of reductie, bij eenig ander Geregt, in of buiten de Provintie, verzogt kan worden.
Boven is gezegt, dat ’er een punt of twee waren, waar in de zittende Raad alleen niet concludeerde. Dit is vooreerst, in het maaken van algemeene wetten voor de Stad, en het bezwaaren van de Stads kasse, door negotiatie van kapitaalen: want daar over moeten mede worden geroepen, de oude of buiten den Eed zijnde Raad, nevens de Taalmannen en gezwoorene Gemeente, welke in den Eed zijn; wordende ook in deezen bij meerderheid van stemmen, van alle aanweezende persoonen geconcludeert; kunnende voorts de zittende Raad mede in alle voorvallen deeze vergadering beleggen, zo menigmaal zij oordeelen, dat het gewigt der zaake komt te vereisschen. Wijders is, zedert eenige Jaaren, ingevoerd, dat over de zaaken, dewelke op den Provintiaalen Landdag verhandelt zullen worden, eerst de oude of zittende Raad mede word beroepen, om over die zaaken te befoigneeren en te besluiten.
Gelijk de zittende Raad bevoegt is om wetten te maaken voor de beide Oldampten, stelt dezelve ook een Drossaard aan, over het Groot of Wold-Oldampt, dewelke, uit naame van Burgemeesteren of Raad, oeffent Jurisdictie in alle civiele en crimineele zaaken, vallende geen appèl van des Drossaards sententien, in crimineele zaaken geveld; maar van sententien, in civiele zaaken geweezen, bedragende boven vijftien Car. guldens, kan geappelleerd worden aan Burgemeesteren en Raad in Groninger. Dezelve Drossaard is mede Schepper van Termunterzijl, en heeft met zijne Sijlveders uit het Wold- en Klei-Oldampt, opzigt op de gemelde Sijl, als mede met Sijlvester uit het Wold-Oldampt, over de Dijken en Sijlvester afwateringen in het Wold-Oldampt. Bij dit Gollegie van Drost en Sijlvesters is gevoegt een persoon, zijnde Ontfanger der penningen, die tot onderhoud der Sijl, Diepen en Dijken worden uitgeschreeven, en met eenen Secretaris van dezelve. In opzigt van de civiele en crimineele Jurisdictie, word mede door den zittenden Raad gesteld een Lands Schrijver, dewelke bij den Drost in alle deelen en punten het Ampt van een Secretaris bekleed.
Over het Klei-Oldampt stelt de zittende Raad mede een Amptman, dewelke in opzigt van de civiele en crimineele Justitie aldaar de zelve magt heeft als de Drossaard in het Groote of Wold-Oldampt. Hij is ook mede Dijkgraaf, en heeft nevens de Dijkregters uit de respestive Karspelen het opzigt over de Zee- en Dollaarddijken van het Klei-Oldampt.
De zittende Raad stelt mede een Amptman over het Gerigte Selwert, of Gooregt, hebbende dit regt na veele strubbelingen vast begonnen in den Jaare 1536, en zedert altoos gerust behouden. De Amptman heeft bij zig een Secretaris, die mede door den Raad word aangesteld, en heeft mede civiele en crimineele Jurisdictie, welke beide binnen Groningen in het oude Regthuis gehouden word, met eenig onderscheid; zo dat de sententien in crimineele zaaken worden geveld door den Amptman, met agt gezwoorene bijzitters, zonder dat daar van eenig appèl kan ingesteld worden; maar in opzigt van civiele Jurisdistie oordeelt de Amptman ter eerster instantie met twee bijzitters (het welk Legebank genoemt word) over alle voorvallende verschillen, ’t zij personeele, of reëele actien; en bijaldien de eisch is onder de 50 guldens, of van zaaken, die geen uitstel kunnen lijden, word van die sententie onmiddelijk geappelleerd, aan Burgemeesteren en Raad in Groningen; maar de appellen over allerhande andere zaaken, bij den Amptman en de twee bijzitters gedecideert, moeten eerst gedaan worden aan het Hoofdding, het welk allejaaren driemaal gehouden word bij den Amptman en de agt gezwoorene bijzitters; en die zig bij dit vonnis bezwaard vind, kan daar van voor de derde instantie appelleeren, aan Burgemeesteren en Raad in Groningen.
De bijzitters, waar van zo even is gemeld, worden tot agt in getal verkooren uit gequalificeerde Ingezeetenen, in het Gooregt, ofin het Geregte van Selwert woonagtig, en continueeren den tijd van vier Jaaaren: zo nogthans, dat alle Jaaren vier van dezelve afkaan, en in derzelver plaats vier nieuwe, door den Amptman met de vier continueerende bijzitters gekoozen worden; of, zo iemand binnen dien tijd kwam te derven, word in deszelfs plaats een nieuwe gekoozen, door den Amptman en de zeven overige bijzitters. In alle deeze voorvallen word geoordeelt naar het Selweder Landregt, het welk particuliere wetten zijn, alleen tot deeze Jurisdictie behoorende, en door Burgemeesteren en Raad, in den Jaare 1673, na gedaane revisie der oude Landregten, gearresteerd.
De zelve Amptman is mede Regter in het Sappemeer, met annexen, en heeft tot zijn dienst den zelven Secretaris van het Gooregt. Dit Sappemeer is te vooren geweest, een groot woest Meir, waar onder veel Veen zat, en is in den Jaare 1619. en daar omtrent het water daar uit afgetapt, en naar de Stad geleid, en tegenwoordig een welbeplante en redelijk volkrijke Kolonie, als hier na op zijn Artijkel breeder zal gezegt worden, waar over de Amptman, als Regter van het Sappemeer, alleen uit naame van Burgemeesteren en Raad, oeffent alle civiele en crimineele Jurisdictie, oordeelende daar in naar het Oldampter Landregt; vallende mede geen appèl van crimineele sententien, maar van de civiele Jurisdictie kan mede geappelleerd worden aan Burgemeesteren en Raad in Groningen.
De Jurisdictie over Westwoldingeland, is voor der Jaare 1518, veele tijden lang geoeffend bij de familie van ADDINGA, maar door Keizer KAREL DEN V, tot een Leengoed gemaakt, en tot recognitie van gedaane dienden gegeeven, aan GEORG SCHENK, in den Jaare 1538. Door deszelfs zoon is het overgedraagen aan den Graave VAN AREMBERG, die het, in het twaalfjaarige bestand tusschen Spanje en de Nederlanden, afstond, aan een Amsterdamsch Koopman, dewelke het naderhand voor eene groote somtne gelds heeft verkogt, aan de Stad Groningen, zo dat dezelve nu de Heerlijkheid van Wedde en Westwoldingeland bezit, als een Leengoed, en dezelve doet beleenen, op uaame van deezen of geenen persoon van den Raad van Braband, de Provintie van Holland, Friesland en Overijssel; zijnde gevolglijk geregtigd, in dat Landschap te verregten, al wat het Leenregt medebrengt, of eenigzints aan Leenmannen is geoorlooft; stellende uit dien hoofde den Drossaard over geheel Wedde (alwaar zijne Residentie is) en over Westwoldingeland aan, met magt van civiele en crimineele Jurisdictie, volgens de order en forme, aldaar voorgeschreeven en gebruikelijk; stelt mede een Regter over Westerwolda, dewelke moet oordeelen naar het Westerwoldinger Landregt, in de jaaren 1566 en 1567, door Gecommitteerden van Keizer KAREL DEN V opgesteld, en in den Jaare 1677, op order van Burgemeesteren en Raad, in Groningen gedrukt, met last, dat de Drost, Regter en Ingezeetenen zig daar naar zullen reguleeren.
Bovendien stelt de zittende Raad een Regter aan, over Bellingewolda en Blijham, welke met dat gedeelte van de Kolonie, de Pekel genaamd, het welk aan de Zuidzijde van het Riviertje, de Pekel A geheeten, tegenwoordig mede onder Westerwolda gereekend word, hoewel het waarschijnlijk is, dat dg beide eerstgenoemde Dorpen in oude tijden onder Reiderland mede behoord hebben ; het welk ongetwijffeld de reden is, dat die Ingezeetenen niet geregt worden naar het Westerwolder Landregt, maar naar een bijzonder Landregt, het welk bijna in alles overeenkomt met het Landregt der Oldampten, naaste gebuuuren, en in oude tijden ten deele mede onderhorig aan Reiderland. Van de sententien van deeze beide Regters in civiele zaaken geveld, moet eerst geappelleerd worden aan den Drossaard te Wolda, van wiens sententie voor de derde instantie geappelleerd kan worden, aan de Hoofdmannenkamer van Stad en Lande, doch niet verder. In plaats van hef geen Keizer KAREL DEN V, bij een Octrocbrief, Jaarlijks van de Ingezeetenen van Westerwolda had bedongen, worden nu, gelijk in de zeven vereenigde Provintien gebruikelijk is, de gemeene middelen in Westerwolda, Bellingewolda, Blijham, en de Zuidzijde van de Pekel A, door de Gecommitteerden van den Raad van Staate, Jaarlijks ten voordeele van de Generaliteit verpagt; ten welken einde door den Raad van Staata een Ontfanger is gesteld, aan wien mede de betaaling gedaan moet worden, wegens de vrijwillige verkooping van vaste en onroerende goederen.
De Taalmannen en de gezwoore Gemeente, van welke boven dikwils gewag is gemaakt, bestaan uit zesendertig persoonen, waar van twaalf zijn buiten den Eed, en vierentwintig in den Eed. Aan dezelve staat niet eenige bestelling van Jurisdictie of Regtspleeging, of begeeving van eenige Ampten; zij manken ook niet uit een bijzonder Lighaam, veel min geopposeerd aan Bw gemeesteren en Raad: waarom zij ook geen bijzondere vergadering mogen beleggen, of houden, dan met expres voorgaand consent van Burgemeesteren en Raad, maar kan derzelver pligt of officie best worden begreepen uit den Eed, welken zij Jaarlijks afleggen en zweeren, namentlijk: Dat zij regte Gezwoorenen zulten wezen der Stad Groningen, en dat zij Burgemeesteren en Raad stijf en sterk zullen maaken, en houden in haaren regte, en dat bij haar zullen koornen als haar bode zenden, en dat beste helpen raden voor de Gemeente en voor de Stad van Groningen, en vermelden den Raad, ‘t geene de Raad of de Gemeente der Stad hinderen of schaden mogt, en dat zij geene verzameling of verbond maaken zullen, dan dat gezamentlijk met Burgemeesteren en Raad bovengemeld, en buiten haar consent niet.
De Taalmannen en gezwoorene Gemeente, die in den Eed zijn, zitten en besoigneeren Jaarlijks, nevens den zittenden Raad, over het inneemen van de Stads rekeningen, ’t welk alle Jaaren, in de week voor Paaschen gedaan word, door den Stads Rentmeester, van alle ontfangst en uitgave van de Stads goederen, die in den verloopen Jaare is voorgevallen. Burgemeesteren en Raad, welke in den Eed zijn, dellen ook alle Jaaren Gecommitteerden aan tot de Stads Rekenkamer, bestaan de uit negen persoonen, den jongsten Burgemeester als President, de twee jongste Raadsheeren, een uit den aangaanden en een uit den continueerenden rang, den Stads Sijndicurs, Rentmeester, een Stads Secretaris, een Taalman uit de gezwoorene Gemeente, den Stads Fiskaal, en een Gezwooren. Deeze examinceren en liquideeren alle declaratien van arbeidsloon, gedaane leverantien van materiaal en aan de Stad, en passeeren daar op ordonnantie van bemaling op den Rentmeester; weke ordonnantiën door den Burgemeester en de beide Raadsheeren, nevens den Secretaris, vertekend worden; examineeren de revordering van den Stads Rentmeester, en (lellen order op de invordering van dezelve.
Het Geregt van Gildwater en Stapelregt, bestaat uit een OIderman en twaalf persoonen, met een Secretaris, waar van agt in den Eed zijn en vier buiten den Eed; gaande van die agt in den Eed zijnde, alle Jaaren vier af, welke twee jaaren gezeeten hebben, en worden opgevolgt door de vier andere, welke een Jaar buiten den Eed zijn geweest. Deeze agt persoonen Worden alle Jaaren gekoozen en opnieuw in den Eed gebragt, op den 22 Februarij, door de twee Burgemeesters en de zes Raadsheeren, welke op dien tijd uit den Raad gaan; maar bijaldien door de dood, of anders, een plaats van een Gildregtsheer, in den Eed zijnde, mogt komen te vaceeren, daar van staat de begeeving ter dispositie van den zittenden Raad. De Olderman van het Gildregt word alle Jaaren verkooren door den zittenden Raad, en word gewoonlijk die geen, welke daar toe eens is aangesteld, Jaarlijks, geduurende zijn leeven, bij continuatie gekoozen. Hij is als President van het Gildregt; maar in opzigt van contraventien, tegen het Stapelregt begaan, word hij geconsidereerd als Fiskaal, en ageert op zijn naam: waarom hij ook moet opstaan, wanneer de andere agt Heeren over het verschil oordeelen.
De Weeskamer, bestaan de uit vier persoonen, ten minste 25 Jaaren oud, nevens een Secretaris, en een Dienaar, word mede bedeld door den zittenden Raad, en worden de vier Weesheeren, alle Jaaren op den 22 Februarij, op nieuw in den Eed gebragt. Die zelve Heeren zijn tevens Commissarissen van de Huwelijkszaaken.
In de Stad zijn ook agt Kluftheeren, of Wijkmeesters, benevens een Schrijver, en een Dienaar. De Schrijver word aangeleid door den zittenden Raad, de Dienaar door de Kluftheeren; maar in opzigt van de Kluftheeren zelf, is eenig onderscheidi want bijaldien de Heeren van den Raad een Kluftheer tot een ander Ampt bevorderen, vergeeven dezelve wederom terstond de Kluftheersplaat; maar wanneer een Kluftheer komt te sterven, maaken de zeven overbiijvende de nominatie van drie persoonen, waar uit een, en tijdelijks de oudste of eerste op de nominatie door den zittenden Raad verkooren word. Het Ampt der Kluftheeren is, te bezorgen, dat de straaten en afwateringen in de Stad behoorlijk worden onderhouden; dat niemand door eenige timmeragie van huizen, of anders, het gemeen of zijn buurman benadeelen, enz. de verschillen, daar over tusschen de nabuuren ontdaan, de plano te decideeren, moetende van derzelver oordeel binnen 24 uuren aan den zittenden Raad geappelleerd worden.
Nog is in de Stad, in den Jaare 1697, ingesteld, een Geregt, genaamd Commissarissen van kleine zaaken, bestaande uit den jongden Raadsheer in den afgaanden rang, en twee daar toe gedelde Kooplieden, dewelke zonder vacatien, en zonder dat Advocaaten geadmitteerd worden, de plano decideeren de verschillen, over het niet leveren naar de staal, of andere misleveringe van koorn, of diergelijk; moetende mede van derzelver uitsprnak binnen 24 uuren aan den zittenden Raad geappelleerd worden.
De Kerkelijke bestiering, of den Hervormden Nederduitschen Kerkenraad der Stad Groningen betreffende, dezelve bestaat uit negen Predikanten, waar van een buitengewoon Hoogleeraar is, en den predikdienst, zo als boven, daar van de Akademie is gesprooken, gemeld is, nevens de andere Heeren Predikanten waarneemt; zestien Ouderlingen, te weeten vier uit de Heeren, vier uit de Geleerden, en agt uit de Burgerije; een Aartdiaken, of Boekhouder der Armen, en agttien Diakenen. De verkiezing der Predikanten geschied op de volgende wijze. Een Predikant overleeden zijnde, word door Predikanten en Ouderlingen een nominatie van drieën gemaakt, dewelke ieder tweemaalen na malkander moeten prediken. Dit gedaan zijnde, word op de Consistoriekamer, door den gantschen Kerkenraad, namentlijk Predikanten, Ouderlingen, den Aartsdiaken, en de andere Diakenen, de verkiezing bij meerderheid van stemmen gedaan.
Vervolgens' word de gekoozene, drie agtereen volgende zondagen, van den Predikstoel afgekondigt, en voorts des morgens, in de St. Martenskerk, in den dienst bevestigd.
Omtrent de agttien Diakenen is aan te merken, dat als ’er een of meer verkooren moeten worden, zulks altoos drie weeken voor Pinxteren, door Predikanten, Ouderlingen en Diakenen, in de Consistoriekamer geschied, wordende altijd op Pinxterdag bevestigd.
De Kerk en Klassis van Groningen staan onder het Sijnode van Groningen en de Ommelanden, het welk, om het tweede Jaar, in de eerste week van de maand Maij, in deeze Stad gehouden word, wordende het andere Jaar gehouden in de Stad Appingadam.
Onder de Geleerde en vermaarde Mannen, welke de Stad Groningen heeft voortgebragt, worden geteld JOHANNES WESSELIUS, of WESSEL HARMENS, een groot Taalkundige; GERARDUS SYNELLIUS, Abt van Mariendale, te Norden; HIERONYMUS VERRUTIUS, een voornaam Regtsgeleerde; UWO HELT, zeer bedreeven in de Latijnsche en Grieksche Taalen; UBBO EMMIUS; MENSO ALTING, en veele anderen, op verscheiden plaatzen iri dit Woordenboek vermeld.
Zie Ubbo Emmius, de agro Frisae & urbe Groninga, it. in hist. Fris. Schotanus, Hist. Fris.Winsemius, Kronijk van Vriesl.
Alting, Notitia Germ. Inf. P. II.
Matthaeus, Analect, Tom. VI. Hooft en van Meteren, Nederl, Hist. Sijlvius, Vervolg op Aitzema, I.
Deel, I. en II. Stuk. Valkenier, Verward Europa. Johannis Alstorphii Conjectanea Philol. super nummo cufo in mem. obsd. & liberat. orbis Groningae.
De Pijlaaren en Peerlen van Groningen. Oudheden en Gestigten van Groningen. Suffridus Petri, de script, Fris. enz.