Opperhoofd der Vloot of der Vlooten, een aanzienlijk en gewichtig ampt, reeds bekend onder de Nederlandsche Vorsten, schoon die niet gewoon waren, eene geregelde Zeemagt te onderhouden, omtrent het einde der Vijftiende Eeuwe. Keizer Maximiliaan besloot, op den 8 Januarij, 1487, zijnen Admiraal te magtigen, om eenen Luitenant-Admiraal, en eenige Raden, ter bestellinge van allerlei Zeezaaken, aan te stellen.
Vijftig jaren later gaf Keizer Karel de V, aan zijnen Admiraal, dezelfde magt; en ‘t schijnt dat deeze, nevens zijne bijgevoegde Raden, de Zeezaaken behandelden. Allen, die geene Vreemdelingen in ’s Lands geschiedenissen zijn, weeten, hoe, in den aanvang der Beroerten met Spanje, op naam van Prins Willem den Eersten, als Admiraal van Holland en Zeeland, bestellingen ter Zee werden uitgegeeven; waar van men gemeld vind, op ‘t Jaar 1569, hoe de Heer Dolhain, om zijn slegt gedrag, als Admiraal werd afgezet, en de Heer Lumbers, in deszelfs plaats, aangesteld. (Zie DOLHAIN en LUMBERS). Naderhand is dit Ampt over ’s Lands Zeemagt bekleed door den Prins van Oranje, onder den Tijtel van Admiraal Generaal; hij had het recht om voor te zitten in alle Kollegien, en bevelen naar de Vloot aftezenden. Doch schoon de Prinsen van Oranje dien rang en tijtel bezaten, hebben zij, echter, in persoon nimmer eenigen Zeetogt gedaan, dan alleen Willem de Derde, die, in ‘t Jaar 1688, met ’s Lands Vloot, naar Engeland vertrok. De meeste en voornaamste togten zijn gedaan onder ‘t beleid van Luitenants-Admiraalen-Generaals, Luitenants-Admiraalen en Vice-Admiraalen.
Koning Willem de Derde was, ten aanzien van dit Ampt, in ‘t |aar 1670, zeer bepaald, en wel zodanig, dat hij niet zoude mogen aanvaarden het Ampt van Stadhouder van ééne, veel min van alle de Provi tien, en dat hij, in ‘t aanstellen van Kapiteinen, niet zoude mogen gaan buiten de aan hem ter hand gestelde Nominatien. Maar, met de vernietiging van het vermaarde Eeuwig Edict, in ‘t jaar 1672, werd gemelde Zijne Hoogheid, Willem de Derde, in alle de waardigheden der voorige Stadhouders hersteld, alle gemaakte bepaalingen vernietigd, en dit hooge Ampt, ‘t welk altoos aan de Stadhouderlijke waardigheid is verknocht geweest, in den ruimsten zin aan dien Vorst opgedraagen. Dit Ampt, door de Stadhouderloze Regeering open zijnde, werd, terstond met de aanstelling van Zijne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prinse WILLEM DEN VIERDEN, Ao. 1747, weder vervuld; en deeze Vorst, alle zijne hooge Waardigheden, door den dood, ontruimd hebbende, liet dezelve over aan deszelfs Zoon, Prinse WILLEM DEN VYFDEN, die thans als ADMIRAAL GENERAAL het gebied heeft over 's Lands Vlooten, zijnde tevens President en voorzittende Raad, in alle de Kollegien en Rechtbanken der Admiraliteiten, waarin hij bevoegd is, om in Persoon, of door deszelfs Representanten, de stemmen te doen opneemen, en zelve stem te voeren, uitgenomen in geval van verschil over gemaakten Buit of opgebrachte Goederen, waarvan aan Hem de tiende Penning toekomt.
De Stadhouder als ADMIRAAL GENERAAL op de Vloot zijnde, heeft niet alleen het Praeadvijs, maar nog daar en boven een Concludeerende stem, nevens de Gedeputeerden van den Staat; wordende, in tijden van Oorlog, alle vonnissen van opgebrachte Goederen op deszelfs naam uitgebragt.