Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 15-03-2024

BICKER, Andries

betekenis & definitie

werd, in het Jaar 1622, Raad der Stad Amsteldam, dus in eenen tiid, in welken de omstandigheden van zaaken, die, geduurende eenige Jaaren, veel beweeging veroorzaakt hadden, eenigzins scheenen te bedaaren. Rotterdam was vóórgegaan, met, oogluikende, aan de Remonstranten grooter vrijheid toetestaan, dan hun volgens ‘s Lands Plakaaten vergund was. In Amsteldam zag men mede reeds, dat het uitvoeren van die Plakaaten met eene goede Staatkunde streed.

BICKER was een van hun, die zig, onder de nieuw aangestelde Regenten, tot die prijswaardige gematigdheid genegen toonden; waarop anderen, min kundig, en dus natuurlijk min verdraagzaam, niet nalieten geweldig te smaalen; schroomende zelfs niet, hen allen, die zo dachten, Arminiaanen te noemen. De Heer BICKER ging, echter, met het houden van zijne ontworpene maatregelen voort, en beklom tevens langs hoe hooger eertrappen, zo dat hij, in het Jaar 1638, bij de plegtige inhaaling van de Koninginne MARIA DE MEDICIS, in den rang van Oud-Burgemeester en Kolonel der Amsterdamsche Schutterije, die Vorstin met haar gevolg aan de Haarlemmer Poort verwelkomde. In de hoedanigheid van Kolonel ziet men zijn Wel Ed. op de eerste plaat van de prachtige Cavalcade (uitgegeeven door P. VAN NOLPE) in het hek van gemelde Poort, zo fraai afgebeeld, dat men hem ligt van alle andere bijhebbende persoonen onderscheiden kan. Hoe manlijk deeze Heer, staande de geschillen tusschen Prins WILLEM DEN TWEEDEN en de Stad Amsteldam, in het Jaar 1650, zig gedraagen heeft, is op ‘t Art. AMSTELDAM genoegzaam aangetoond. (Zie tevens AARTSBERGEN, I. Deel).

De Prins, schoon hem zijn wanhoopig oogmerk mislukt was, vorderde, echter, volstrekt, dat de Heeren BICKER zig van de regeering ontdoen zouden; deeze mannen, grooter zucht voor het welzijn der Stad, dan om aan de regeering te blijven, in hunnen boezem voedende, waren gereed den Prinse hierin te voldoen; verklaarende vrijwillig, tot behoud van de rust der Stad en der goede Gemeente, van alle verdere regeeringe en Stadsampten zig te willen onttrekken. Eene opoffering aan den wil des Stadhouders, die waarlijk groot was; te meer, daar niet dan een wrok van verbitteringe tegen hen ingebragt kon worden.

Dit bleek ten duidelijksten, toen de Prins, in het afzonderlijke punt van bevrediging, aangaande de Heeren ANDRIES en CORNELIS BICKER, verklaarde, het dienstig te oordeelen, dat zij zig van de regeering onttrokken, echter buiten benadeeling van de eer en den goeden naam dier beide Heeren, en buiten bezwaar en krenking van hunne persoonen en goederen. Dit was ook een punt van hunne vordering geweest, en een eisch, dien ieder eerlijk man zou gedaan hebben; en met welke verklaaring, door den Prins zelven geschied, alle beschuldigingen, die ten hunnen laste ingebragt waren, vernietigd werden. Gemelde Heeren verdienden dus dubbel de dankzegging, die hun, uit naam van den Raad, gedaan werd. En het was niet meer dan billijk, dat zij, kort na ‘s Prinsen dood, wederom in het bewind gesteld werden. (Zie mijne Amsteldamsche Jaarboeken, op ‘t Jaar 1650).

De gemelde toestemming van den Prins maakte de regeering deezer Stad, in het volgende Jaar, te sterker, om volmondig te kunnen verldaaren, dat de Heeren ANDRIES en CORNELIS BICKER, altoos getoond hadden te weesen vroome en eerlijke Regenten, oprechte Patriotten, en getrouwe liefhebbers van ‘t Vaderland; dat zij nimmer eenigen voorslag hadden gedaan, tot verbreeking der Unie, verandering der Regeeringe of der waare Christelijke Gereformeerde Religie, noch bij gevolg tot bederf van den Staat, maar dat hunne daaden en voorslagen altijd tot behoudenisse van denzelven hadden gestrekt; dat de Regeering volkomen voldaan was over de wijze, waarop gemelde Heeren den last, hun gegeeven, hadden uitgevoerd, in de raadpleegingen op den nieuwen staat van oorlog, en op de afdankinge van een gedeelte van ‘s Lands krijgsvolk; waarover zij voorheen bedankt waren, en nog bedankt werden. Dat zij wijders van de raadpleegingen, daarop gehouden, van tijd tot tijd verslag gedaan hadden. Dat ook de werking tegen de bezending het eigen bedrijf der gantsche Regeering geweest was, en gestrekt had tot handhavinge van de hoogheid der Provintie en van de gerechtigheid der Stad, en geenzints om eenige verwijdering te verwekken in den Staat.



Deeze Heeren, om het volk de vruchten van den vrede te doen smaaken, ijverden sterk, met ‘s Lands Staaten, tot eene afdanking 'van ‘t krijgsvolk. De Prins, die gewoon was, reeds geduurende het leven van zijn Vader, aan het hoofd van aanzienlijke legers te zijn, meende dat zijn gezach daardoor verminderen zou. Holland ging, echter, voort met de vermindering vast te stellen. De ijver, door den Heer ANDRIES BICKER hierin betoond, bragt hem met zijnen broeder, bij den Prins, geweldig in haat. Veele Regenten van dien tijd dachten, dat de Prins na de oppermagt stond; en uit zijne handelwijzen, die hij hield met de geenen, welke zig daar tegen verzetteden, zou men dit ook bijna mogen vaststellen. Ten minsten, het zenden van de leden van Staat naar Loevestein, het belegeren van Amsteldam, waren stappen, die boven het gezag van den Stadhouder gingen. Eeuwigen lof verdiende in tegendeel de Heer CORNELIS BICKER, met alles wat mogelijk was te werk te stellen, om de Stad voor dien aanval te beveiligen.

Men zie breder hierover AITZEMA, Herstelde Leeuw, en een menigte papieren, zo voor als tegen de Heeren BICKER, en de Amsteldamsche Regeering, in het Jaar 1650 en 1651, uitgekomen; in welke geschriften men ook vinden zal, dat GERARD BICKER, toen Drost van Muiden, en de Zoon van den Burgemeester ANDRIES BICKER, mede niet vrij van den laster ging. Het gedrag van den Burgemeester CORNELIS BICKER, geduurende het beleg der Stad gehouden, vindt men omstandig verhaald in ‘t Amsterdams Journaal, en de Gesteurde Hollandsche Leeuw of ‘t Belegerd Amsteldam. De afbeeldzels deezer beide Heeren zijn door HOUBRAKEN in ‘t koper gebragt.

< >