bevond zig, als één der zes-en-dertig Raaden, en CLAAS BICKER JACOBSZ, onder de aanzienlijkste Poorters der Stad, in de Vergadering, die op den 22sten December van het Jaar 1498, door Burgemeesteren deezer Stad in de Gasthuiskerk belegd was, aan welke, door gemelde Heeren Burgemeesteren, het Privilegie van Hertog WILLEM van het Jaar 1405, wegens de vrije vaart naar en van de Stad voorgehouden, en gevraagd werd, hoe hetzelve door den Raad en de Poorterije deezer Stede verstaan werd? waarop het eenpaarig antwoord was, dat elk door het Marsdiep of het Vlie vrijelijk mogt vaaren, met schepen en goederen herwaards komen, en wederom van hier te rug keeren, zonder aan lijf of goed bekommerd te mogen worden. Op welk antwoord de volgende Resolutie, tot handhaving van de vrije vaart door ‘t Marsdiep en ‘t Vlie, genomen werd.
„’s Daegs na Sinte Thomasdach, s’achternoens, zyn om de suspensie offt twiuel van der zaecke hier voren geroerr, ende geregistreert vergadert geweest de zes-en-dertig in ‘t meerdertal, daar bij ende toegeroepen waren de geheele buijck en de Poorterije (*) deeser Stede, zo men die naesten krijgen conde, ende dat op ‘t Gasthuis, daer hun luiden voorgelezen ende geregeteert was, dickwijl ende men igtwerve de naetste text ende lettere van de Privilegie, van Hertog Willems zaliger gedach, op ’t zelve stuck enz. Ende want elck bijzonder gevraecht bij monde van Dirck Heijmans, als Burgemeester, hoe zij dier text ende lettere verstonden, ende hoe zij ze gehouden en gebruikt wouden hebben. Ende is heur aller stemme eu slot geweest, soo wel van de gerechte van den genen dier waren van de XXXIJ als van de Poorterije, dat men vrij en veiligh zal laaten varen ende keeren, alle de geene, die met heur scepen ende goeden dat Marsdiep off dat Vlije verzoecken ende alhier komen tot deeser Stede, Haven van Amstelredamme, zo wel an haer lijff, als an haer goeden, zoe dat zie weder vrij en veijligch sceijden sullen uitter Marsdiep off uit et Vlije zonder eenige becommeringhe letsel of hinder, hun luiden te doen, off te laten geschien, naer inhouden den spreken ende verklaringen van den zeluen priuilegie, daer bij namen an ende ouer zijn geweest. Ecoft. di van den Gerechte, di van de xxxij, ende van de Poirterije.”
(*) De naamen der Ondertekenaaren uit de Poorters, die een getal van honderd twintig uitmaaken, doen ons zien, dat men door de geheele buik der Poorterije, te verstaan hebbe, de aanzienlijkste Poorters van dien tijd.