Vaderlandsch woordenboek

Jacobus Kok (1780)

Gepubliceerd op 30-01-2024

ALMELO

betekenis & definitie

eertijds eene aanzienlijke Stad, in de Provintie van Overijssel, in het Landschap Tventh, welke, in den Oorlog met Spanje, zo veel geleden heeft, dat zij van eene Stad in een Vlek veranderd is; waarom het, in ’t Jaar 1672, door de Munsterschen en Franschen zeer gemakkelijk bemagtigd werd. Dit thans openleggend Steedje, gelegen langs een Beek, komende van Oldenzeel, en die twee mijlen van daar in de Vijdre valt, is zeer wel bewoond en bebouwd.

De oudheid van Almelo blijkt uit een Handvest van HENDRIK, Bisschop van Utrecht, van 1260, waarin van deeze plaats reeds gewag gemaakt word.Tegenwoordig is het nog eene Hooge en Vrije Heerlijkheid, en de eenigste van dien aart, die in deeze Provintie gevonden wordt, behoorende aan ’t geslacht der Graaven van RECHTEREN. De geleerde BACHIENE geeft ons een bericht van eenig verschil, in onze dagen, over ’t bezit dezer Heerlijkheid ontstaan; hier in geleegen:

„ Graave Adolf Filip Zcger van Rechteren, tot Almelo, had bij zijne Gemalinne, eene geboorene Gravinne van Izenburg en Marienborn, verwekt twee Kinderen.

I. Eenen Zoon, Fredrik Reinhard Burchard Rudolf genaamd, welke in zijne Jeugd, in 's Hage aan de Kinderziekte overleed.

En II. eene Dogter, Sophia Carolina Florentina genaamd, die eerst ten Gemaal had Heer Johan Everhard Adolf, Graave van Rechteren, Limpurg tot Rechteren; uit welk Huwelijk voortkwamen drie Zoonen

1. Joachim Adolf, Kapitein in ’t Regiment Voetvolk van den Heere Prinse van Nassau Weilburg,

2. Fredrik Lodewijk Christiaan, Kapitein in ’t Regiment-Dragonders van Prins Fredrik van Hessen Kassel. En

3. Fredrik Reinhard Burchard Rudolf, Vaandrig in liet Regiment Hollandsche Gardes te Voet.

Gemelde Graave van Limpurg tot Rechteren, in het Jaar 1754 overleeden zijnde, is zijne Weduwe in het Jaar 1758 hertrouwd met Graaf Johan Reinhard Burchard Rudolf, oudsten Zoon van den Graaf Fredrik Willem van Rechteren tot Noord Deuringen, die de tweede Broeder was van Graaf Adolf Filip Zeger van Rechteren tot Almelo; deeze den 4den November 1771 overleeden zijnde, zo stelde zig deszelfs eenige overgebleevene Dogter, Gravinne Sophia, terslond in ’t bezit der Heerlijkheden Almelo en Vrieseveen. Dan hier tegen verzetten zig met alle magt de Graaf Reinhard Burchard Rutger van Rechteren tot Gramsbergen en August Hendrik Christiaan van Rechteren tot Rhaan, vermeenende dat gemelde Gravinne daar toe niet gerechtigt was, uit krachte van zeeker eeuwigduureml Fidei Commis, door haaren Grootvader, Grave Adolf Hendrik van Rechteren tot Almelo, voorheen staande ’t Huwelijk van zijnen Zoon vastgesteld; waarbij de Vrouwelijke afstammelingen, van de opvolging uitgesloten wierden, zo lang als ’er Mannelijke afstammelingen zouden overig zijn. De Gravinne van Rechteren, daar en tegen grondde haar recht op de Huwelijksche Voorwaarden, (die na de Overijsselsche Wetten, alle andere verbintenissen te niet doen) namelijk die van haar eigen Ouders; in welke Graaf Adolf Henrik van Rechteren tot Almelo, (dezelve die daarna ’t gemelde Fidei Commis gemaakt heeft,) de opvolging plegtiglijk belooft aan de Kinderen, (zonder bepaaling van Mannelijke of Vrouwelijke) van zijnen Zoon Graaf Adolf Filip Zeger, te verwekken bij deszelfs Gemalinne, de voornoemde Gravinne van Izenburg Marienhorn; zijnde dit den grond des verschils, waar over de Proceduuren zo mij bericht is nog hangen.”

Zuidwaards van het Vlek legt een fraai Kasteel, het Huis te Almelo genaamd, waarop de Graaflijke Familie haar verblijf houdt. De Inwooners hebben, voor een groot gedeelte, hun bestaan van het Linnenweeven en bleeken; veele van hun zijn gewoon, niet alleen in de andere Provintien, maar in verre Landen te reizen.

Roomschgezinden vind men aldaar in het geheel niet; maar te talrijker is de Hervormde Gemeente, die door twee Predikanten bediend wordt; ook zijn aldaar veele Doopsgezinden, die ’er hunne Kerk en Leeraar hebben. De Regeering van deeze Plaats beslaat uit vier Burgemeesteren, benevens één Secretaris en twaalf Gemeenslieden.

Ten Noorden van Almelo lag eertijds een Klooster, dat aan de H. Catharina gewijd was, en bewoond werd door Geestelijke Dogters, die naar den derden regel van de Orde van ST. FRANCISCUS leefden, en onder het zogenaamde Kapittel van Utrecht stonden. Dit Klooster had zijn begin genomen, op het einde der dertiende Eemv. Op de plaats, daar het naderhand stond, is het eerst gebragt in het Jaar 1407, wanneer JOHAN HILBING, toen Pastoor van Almelo, vrijheid kreeg van BEATRIX VAN ALMELO, en haaren Zoon EGBERT, den grond in Erfpacht te geeven aan Broeder JOHAN VAN OMMEN, Overste van St. Jans Kamp, welke dien naderhand aan de gemelde Nonnen overgaf, welke, in 1409, onder het bestier van ALEIDIS HELBING stonden. Deeze overgifte wierd, in 14145 door Bisschop FREDRIK van Utrecht, goedgekeurd.

Ten tijde van de Abtdisse PAULA KNOOPS, in 1665, werd de grond, met de Gebouwen, aan den Heer van Almelo gegeeven, die, van de steenen, zijn nabuurig Heeren-Huis en Paardenstal deed metzelen. Aan de Nonnen, die het, ten getale van agten twintig, nog bewoonden, werd, door den Ridderstand, een somme van 12000 Guldens toegezegd. De verdreevene Nonnen plaatsten zich, in ’t gemelde Jaar 1665, op ’t Glaan, dicht aan Twenth, en noemden zulks Mariaas vlugt naar Egijpte.

Zie Oudheden van ‘t Bisdom Deventer, II. Deel, bladz. 310—3135 enz.

< >