werd gebooren, den 24 Julij 1657, ten tijde dat zijn Vader, JOHANNES VAN ALMELOVEEN , Predikant te Zegveld en Mijdrecht was. Zijne Moeder was MARIA JANSONIUS; deeze liet geene Mannelijke Erfgenaamen naa: waarom zijn naam door zijne Neeven werd aangenomen.
Na dat THEODORUS , in de laage Schoolen, door bekwaame Meesters, onderweezen was, vertrok hij, 1676, naar Utrecht, alwaar hij het onderwijs genoot van den vermaarden GRAEVIUS, DE VRIES, LEUSDEN, VALLAN en MUNMKS. In 1680 werd hij Doctor in de Geneeskonst, waarna hij zig te Amsteldam, ter oeffening van die Wetenschap, nederzette. In 1687 begaf hij zig in den Echt, met ALETTA CATHARINA IMMERZEEL, wier Vader de Burgemeesterlijke waardigheid te Gouda bekleedde, werwaards hij zig ter woon begaf, maakende aldaar een grooten naam, door het uitgeeven van verscheiden Boeken. In ’t Jaar 1697, werd hij te Harderwijk tot Hoogleeraar, in de Grieksche Taal en Historien, beroepen, en in 1702 in de Geneeskonst, met welke waardigheid bekleed, hij, in het Jaar 1712, te Amsteldam overleed, nalaatende een menigte Schriften. Alle de Uitgaaven van QUINTILANUS had hij aan de Academie te Utrecht , en zijne andere Boeken, die zeer veelen waren, aan Heer HENDRIK VAN SIJPESTEIN, bij uittersten wille, vermaakt.Zie L. VAN BETHEM, in zijne Nederl. School en Kerkslaat, die eene optelling doet van ’s Mans Schriften, welke hij te Gouda in ’t licht gebracht had, II. Deel, IV. Hoofdst. bl. 444 en 445.