Van de tienduizenden diersoorten op aarde behoren er ruim 4000 tot de klasse der zoogdieren. In die klasse horen onder meer een aantal van onze huisdieren thuis: het paard, de koe, de hond, de kat, het schaap, de geit, het varken, de kameel en de ezel.
Ook de meeste grote dieren (olifant, nijlpaard, walvis) zijn zoogdieren evenals de mens.Bij de eigenschappen van de zoogdieren zijn er verscheidene, die ze met andere diersoorten delen. Ze hebben een geraamte van beenderen evenals de vogels, de reptielen, de amfibieën en de vissen. Ze ademen hun gehele leven lang met behulp van longen evenals de vogels en de reptielen. Ze zijn warmbloedig en hebben dus evenals de vogels een lichaamstemperatuur, die onafhankelijk is van de temperatuur van de omgeving.
Zoogdieren hebben echter ook een aantal eigenschappen, die hen duidelijk onderscheiden van alle andere klassen in het dierenrijk. De twee belangrijkste van die eigenschappen zijn dat zoogdieren hun jongen voeden met melk uit eigen lichaam en dat ze in het bezit zijn van haar.
Echt kleine zoogdieren zijn er niet. Alle dieren uit deze klasse zijn minstens zó groot, dat ze gemakkelijk met het blote oog zijn waar te nemen. Wel zijn er opmerkelijke grootteverschillen tussen de verschillende leden van de groep. Dat verschil is het duidelijkst als we de dwergspitsmuis gaan vergelijken met de blauwe vinvis (een bekende walvissoort). De dwergspitsmuis is niet groter dan een paar centimeter. De blauwe vinvis daarentegen is het grootste dier, dat ooit op aarde heeft geleefd. Het is zélfs groter dan de reusachtige sauriërs uit het reptielentijdperk.
Sommige zoogdiersoorten brengen het grootste gedeelte van hun leven door in het water. Voorbeelden van zulke waterzoogdieren zijn, behalve de verschillende walvissoorten, de zeekoe, de walrus, de zeehond en de otter. Er zijn ook zoogdieren, die zich gewaagd hebben aan experimenten in het luchtruim. De verschillende vleermuissoorten hebben zich ontwikkeld tot bekwame vliegers; vliegende eekhoorns kunnen met behulp van hun huidplooi formidabele zweefvluchten maken. De meeste zoogdieren echter leven op het land. Ze hebben zich verspreid over alle klimaatgebieden; ze leven in de ijzige vlakten van het hoge noorden (ijsbeer) en in de brandende hitte van de woestijn (jakhals); ze bevolken het broeierige oerwoud (okapi) en wagen zich op de winderige hoogten van het gebergte (gems).
Twee heel merkwaardige vertegenwoordigers van de klasse der zoogdieren zijn het vogelbekdier en de mierenegel. Beide dieren leggen eieren alsof het vogels of reptielen waren. Dat ze echter wel degelijk tot de klasse der zoogdieren behoren, blijkt uit het feit, dat ze hun jongen voeden met melk als deze eenmaal uit de eischaal te voorschijn zijn gekomen.
Alle andere zoogdierjongen worden levend geboren uit het lichaam van hun moeder. Gedurende de eerste periode van hun leven zijn ze voor hun voedselvoorziening geheel op hun moeder aangewezen; ze voeden zich met melk uit haar lichaam.
Sommige zoogdieren krijgen slechts één jong tegelijkertijd; andere meer dan een. Maar geen enkel zoogdier krijgt in één keer honderden of zelfs duizenden jongen, zoals dat bijvoorbeeld het geval is met vissen en kikkers.
Zoals de ‘stamboom’ bij dit artikel laat zien, is de zeer grote klasse der zoogdieren verdeeld in verscheidene kleinere groepen. Sommige van die groepen hebben meer leden dan andere. Het aardvarken bijvoorbeeld staat alleen in zijn groep; het heeft geen naaste familieleden. Ook het vogelbekdier is in dit opzicht niet rijk gezegend; het heeft slechts één neefje: de mierenegel. Andere groepen daarentegen hebben honderden soorten; denk maar eens aan de talrijke vleesetende zoogdieren, die thuishoren in de groep der carnivoren of vleeseters.
Bijna de helft van alle zoogdieren op de grote tekening bestaat uit vleeseters. Enkele voorbeelden zijn de zeehond, de jaguar, de marter, de wolf, het stinkdier en de wasbeer.
Tot de groep der ‘evenhoevigen’ behoren alle hoefdieren met een even aantal tenen. Ook deze groep zoogdieren is tamelijk uitgebreid. Bekende leden ervan zijn de antilope, de bizon, de geit, de muskusos, het schaap en het hert. Alle evenhoevige dieren zijn planteneters.
De groep der onevenhoevigen is kleiner dan die van de evenhoevigen. Behalve het paard en de neushoorn behoren tot deze groep de zebra, de ezel en de tapir.
Een van de grotere groepen uit de klasse der zoogdieren is die van de knaagdieren. Knaagdieren komen overal ter wereld voor; ze zijn in staat zich aan de vreemdste omstandigheden aan te passen.
De groep der primaten omvat alle apen en halfapen. Bovendien behoort, biologisch gezien, ook de mens tot deze groep.
Tot de vele zoogdieren, die te zien zijn in onze moderne dierentuinen, behoren niet de drie die zijn afgebeeld op pagina 1490. Deze soorten zijn namelijk uitgestorven; ze zijn al vele duizenden jaren geleden voorgoed van de aardbodem verdwenen. De sabeltijger, de megatherium en de glyptodon leefden in de periode toen de Grote Ijstijd op het punt stond te beginnen; van nu af gerekend een tot twee miljoen jaar geleden. De sabeltijger was in werkelijkheid geen tijger. Hij behoorde echter wel tot de familie der katachtigen. Het dier dankt zijn naam aan de twee lange voortanden, die inderdaad zo scherp en zo dodelijk waren als een goed geslepen sabel. Evenals alle katachtigen was ook de sabeltijger een vleeseter.