Inscripties van duizenden jaren geleden vertellen ons al over het bestaan van herders en schaapskudden. Het schaap immers was een van de eerste dieren, die door de mens werden getemd lang voordat hij de kunst van het schrijven machtig was.
Welke wilde schapensoort het eerst tot huisdier verheven werd, is niet bekend. Ook tegenwoordig leven er op verscheidene plaatsen in de wereld nog wilde schapen - maar geen ervan lijkt op de dieren die ons melk, wol, vlees en vet leveren. Tamme schapen hebben korte poten en (meestal) lange staarten; hun horens ontbreken of zijn kort; ze hebben een dichte vacht en maken een vriendelijke en zelfs wat domme indruk. Wilde schapen daarentegen zijn heel anders; ze hebben lange, sterke horens en zijn zowel dapper als snel. In de loop der eeuwen heeft het tamme schaap dus heel wat veranderingen ondergaan.
Schapen worden gefokt om hun wol, hun vlees en in sommige delen van de wereld om hun melk en hun vet. Het merinoschaap is bekend geworden door zijn kwaliteitswol; het shropsireschaap levert niet alleen goede wol maar ook uitstekend vlees evenals het cheviotschaap.
Er zijn echter tal van andere schapenrassen, die alle om een of andere speciale reden gefokt worden.
In Azië en Noord-Afrika worden veel vetstaartschapen gefokt; dieren die in hun staart vetvoorraden opslaan zoals een kameel dat doet in zijn bidt. De staart van zo’n schaap kan meer dan 20 kg wegen. Sommige herders helpen hun dieren dat gewicht te dragen door de staart te voorzien van twee wieltjes!
Wilde schapen worden tegenwoordig alleen nog aangetroffen in bergachtige streken. Een van de bekendste wilde schapensoorten is de moeflon, die o.m. voorkomt op het Franse eiland Corsica. Voor veel Nederlanders is de moeflon geen onbekende. Het dier is jaren geleden namelijk uitgezet in het nationale park ‘De Hoge Veluwe’ en heeft zich daar uitstekend aangepast aan de Nederlandse omstandigheden. Wie zijn vakantie doorbrengt op de Veluwe heeft een (kleine) kans in het Nationale Park een kudde moeflons te ontmoeten.