Het rijk der dieren telt vijf groepen, die in het bezit zijn van een ruggegraat; de groep der amfibieën is er één van. Jonge amfibieën leven meestal in het water en gedragen zich over het algemeen als vissen.
Ze hebben kieuwen om te ademen en dank zij hun grote staart zijn zij uitstekende zwemmers. Als ze echter volwassen worden, verandert hun leefwijze en beginnen ze zich als reptielen te gedragen. Ze gaan op het land leven en inplaats van kieuwen krijgen ze longen om adem te halen. Aan die veranderde levenswijze hebben ze trouwens ook hun naam te danken: ‘amfibie’ betekent niets anders dan ‘dubbel leven’; een treffende naam voor deze land-waterdieren.Amfibieën komen al miljoenen jaren op aarde voor; geleerden zijn zelfs van mening dat het de eerste diersoort was, die voorzien was van een echte ruggegraat en mógelijk de eerste met trommelvliezen en een stemgeluid. Amfibieën hebben geen pantser, geen pels en geen veren; hun huid is glad en vochtig en de dieren leven in een vochtige omgeving. Tegenwoordig telt de aarde ongeveer 2000 amfibiesoorten. Ze zijn verdeeld in drie hoofdgroepen. Kikkers en padden kent iedereen. Als ze volwassen zijn, hebben ze vier poten maar geen staart - dit in tegenstelling tot de even bekende salamanders, die in volwassen toestand behalve poten ook een staart hebben.
Coecilies zijn minder bekend; ze komen vooral voor in warmere gebieden, hebben helemaal geen poten en bijna geen staart; ze lijken veel op kleine, bruine slangetjes. Werkelijk grote amfibieën zijn er eigenlijk niet meer; zelfs de reuzesalamander is minder groot dan zijn naam doet vermoeden: hoogstens 60 centimeter.
Alle amfibieën zijn koudbloedige dieren. Als ze leven in streken, waar de winters streng zijn, houden ze een winterslaap; ze begraven zich in de natte grond of in de modder op de bodem van een poel of sloot. Tijdens deze winterslaap leven ze op de voedselvoorraad, die ze tijdens de zomer in hun lichaam hebben opgeslagen; hun huid neemt automatisch water en lucht op. Amfibieën zijn onschuldige dieren, die krabben, bijten noch steken kunnen. Ze verdedigen zich tegenover hun vijanden meestal door zich te verbergen of te vluchten; slechts een paar soorten hebben gifklieren in de huid. Ook onder de amfibieën komen uitzonderingen voor die de regel bevestigen.
Er zijn er die hun hele leven in het water doorbrengen en altijd door kieuwen ademen; andere soorten hebben ook in hun jeugd al longen en komen nooit in het water. In de bergmeren van Mexico komt een amfibiesoort voor, die de naam ‘axolotl’ kreeg lang voordat biologen ontdekten, dat het dier slechts de jeugdvorm was van de tijgersalamander. Door bepaalde omstandigheden in de streek werd de ‘axolotl’ nimmer volwassen.
Over amfibieën hebben door de eeuwen heen de vreemdste legenden de ronde gedaan. Een ervan is, dat salamanders ongevoelig zijn voor vuur - en dat, terwijl de vochtige huid van het dier helemaal geen warmte kan verdragen! Een ander sprookje luidde, dat de padden met hun wratten voor de mens gevaarlijke gifstoffen afscheidden.