We gebruiken het woord ‘stijl’ gewoonlijk om het karakter van kunstwerken aan te duiden. Zo kunnen we spreken over de stijl van een bepaalde kunstenaar of van de stijl van een bepaalde periode uit de kunstgeschiedenis.
Tussen de vijfde en de tiende eeuw maakte Noordwest-Europa een periode door, waarin geen enkele stijl duidelijk naar voren kwam, zodat men allerlei ontleende aan de Byzantijnse kunst. Dat werd anders in de tiende eeuw toen vooral in de bouwkunst plotseling de Romaanse stijl zich ontwikkelde. Tussen de 10e en 12e eeuw werden vooral in Spanje, Frankrijk, Duitsland en Italië talrijke kerken, abdijen en kathedralen gebouwd in Romaanse stijl. De Romaanse stijl was vooral godsdienstig van karakter en kenmerkte zich verder door eenvoud, kracht en soberheid. Kenmerkend voor de Romaanse bouwstijl is de rondboog.
Aan het einde van de 12e eeuw ontdekten de bouwmeesters nieuwe architektonische mogelijkheden, o.a. de spitsboog. Daardoor waren ze in staat zeer hoge kerken te bouwen, die versterkt werden door pilaren en steunbogen en waarvan de muren voorzien konden worden van grote openingen met glas-in-lood ramen. Deze nieuwe stijl wordt de Gotiek genoemd en beheerste de Europese kunst tussen de 13e en de 16e eeuw. De gotiek onderging in de loop der eeuwen verscheidene veranderingen. Ze wordt dan ook onderverdeeld in de Vroeg-Gotiek, de Hoog-Gotiek en de Laat-Gotiek.
De gotische stijl werd opgevolgd door de Renaissance: een stijl, die sterk beïnvloed werd door de Italiaanse kunst en die teruggreep op Griekse en Romeinse kunsttradities uit de Oudheid.
In de 17e eeuw ontstond de Barok, vooral in de landen der Contra-Reformatie: Italië, Spanje, Oostenrijk, Zuid-Duitsland, Bohemen, Hongarije en Polen. Een strakkere vorm ontwikkelde zich in het Noorden, met name in Frankrijk: de Klassieke stijl, waarvan de verschillende perioden de naam kregen van Franse vorsten, Lodewijk XIV, Lodewijk XV en Lodewijk XVI. Tijdens deze beide laatsten verfijnde zich de klassieke Barok tot de Rococo die men overal in Europa aantreft.
In de tijd van Lodewijk XIV werden talrijke beroemde Franse kastelen gebouwd; het bekendste ervan is het Paleis van Versailles. De Lodewijk XVI-stijl werd gevolgd door de Empirestijl, die gekenmerkt wordt door een opnieuw, kunstmatig teruggrijpen naar de vormen en tradities van de Griekse en de Egyptische kunst. In latere jaren werd de stijl in bouwkunst, schilderkunst, meubelmakerskunst, edelsmeedkunst, enz. niet langer door bepaalde kunstwetten gedicteerd.
Als gevolg daarvan ontstonden er in Europa en de Nieuwe Wereld talrijke eigen stijlen, die lang niet meer zo’n grote invloed uitoefenden als de stijlen uit het verleden.