Waar is het geraamte van een dinosaurus te zien; waar een schilderij van Rembrandt; waar de juwelen, die 5000 jaar geleden in Egypte werden gedragen? Waar moeten we heen als we belang stellen in een stuk van een boom, die meer dan 1000 jaar lang in leven is gebleven? Het antwoord op al die vragen is hetzelfde: naar het museum. Want musea zijn in feite niets anders dan opslagplaatsen van boeiende dingen.
Alle grote steden van de wereld hebben op z’n minst één museum. Een stad als Amsterdam heeft er verscheidene: het Rijksmuseum, het Stedelijk Museum, het Scheepvaartmuseum en het Tropenmuseum zijn een paar van de bekendste. Maar ook andere Nederlandse steden zijn vaak rijk gezegend met musea, waarin de vreemdste zaken te bezichtigen zijn; van oude schilderijen tot opgezette vlinders toe. Beroemde musea in het buitenland zijn het Louvre in Parijs, de Pinakoteek in München, het Britse Museum in Londen en het Smithsonian Instituut in Washington. Enkele van de duizenden zaken, die in de musea van de wereld te zien zijn, staan afgebeeld op nevenstaande tekening. Als we willen aangeven dat iets bijzonder zeldzaam of mooi of belangwekkend is, noemen we zoiets vaak een ‘museumstuk’.
Musea sturen vaak expedities uit naar verre delen van de wereld om nieuw materiaal te verzamelen. Deskundigen bestuderen het materiaal, dat op die manier verzameld wordt en schrijven belangwekkende studies over hun bevindingen. Als gevolg daarvan krijgt het museum dikwijls weer ander materiaal toegezonden, dat dikwijls waard is in de verzameling te worden opgenomen. Heel veel musea zijn ook bereid op hun speciale terrein vragen te beantwoorden.