Vet is een van de bestanddelen van melk. Uit dit melkvet nu wordt al eeuwenlang boter gemaakt: een goudgele of witte stof, die voor tientallen doeleinden gebruikt kan worden.
Het maken van boter gebeurt in principe nog steeds op dezelfde wijze als duizenden jaren geleden. Machines hebben in onze moderne zuivelfabrieken de handkracht vervangen - maar de methode, die aan de fabrikage van boter ten grondslag ligt, is nooit veranderd. In een grote ton wordt de melk of de room (room is het ‘dikke’ gedeelte van de melk, dat boven komt drijven als de vloeistof even blijft staan) ‘gekarnd’: op een of andere manier stevig dooreengeschud. Dit heeft tot gevolg, dat de vetdeeltjes in de melk samen gaan klonteren; het worden stevige brokken, die zonder moeite uit de vloeistof geschept kunnen worden. Deze vetmassa wordt later tot echte boter bijeengekneed. De meeste boter, die in Nederland gebruikt wordt (‘roomboter’ genaamd; dit om ze te onderscheiden van de kunstmatig vervaardigde margarine) wordt gemaakt uit koeiemelk. Ook andere melksoorten kunnen echter tot boter verwerkt worden: in Tibet vervaardigt men boter uit de melk van de yak; in veel Zuideuropese en Noordafrikaanse landen is geiten- of schapenboter een veelgebruikt produkt.
Nederland is lange tijd een van de voornaamste boterproducenten van de wereld geweest. Ook tegenwoordig neemt dit zuivelprodukt nog een belangrijke plaats in op de lijst van Nederlandse exportprodukten.