(Stavoren, Starum), Ned. gemeente in de prov. Friesland.
Heette oudtijds Staverum; wordt genoemd in de Vita S. Odulphi presbyteri Stavrensis vel Ultrajectini (10e eeuw). In 1132 werd er van Utrecht uit de St.Odulfs abdij gesticht, die 1580 geplunderd en tenslotte vervallen is. Staveren, dat 991 door de Noormannen werd geplunderd. dreef actieve handel met Noord-Duitsland en Vlaanderen; kreeg vóór 1077 stadsrechten van graaf Egbert II van Meissen. die 1106 en 1123 door resp. de keizers Hendrik iv en Hendrik v bevestigd werden; wras bezit van de → Brunonen; later kwam de stad onder Hollands gezag en kreeg 1292 een tweede stadsrecht van graaf Floris v; fungeerde in de 14e eeuw als Hollandse invalspoort in Friesland; werd 1414 definitief Fries. Had in de 14e eeuw een sterke positie in de Oostzeehandel en in de handel op Engeland: was na ca. 1400 volberechtigde Hanzestad. Door de oorlogen van Holland tegen Friesland, door de binnenlandse oorlogen in Friesland (→ Schieringers en Vetkopers). de zeeroverij (→ Vitaliebroeders), overstromingen, de zware brand van 1420 en de verzanding van de haven (legende van het Vrouwtje van Stavoren) ging de stad achteruit.
In de 16e eeuw verviel zij geheel. Sedert 1581 wras zij in Staatse handen. Ondanks haar verval behoorde zij tijdens de Noordned. Republiek tot de elf stemhebbende steden in de Staten van Friesland.Litt. K.Heeringa, Het oude Staveren (1893); A.J.Andreae. Eene bijdrage tot de gesch. van de abdij van St. Odulfus te Staveren (in: Fricschc Volksalmanak 1898); H.Halbertsma, Staveren (in: Nieuwsbull. Ned. Oudheidk. Bond 6e serie (1964).