Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Frankische Rijk

betekenis & definitie

het door de Franken op de Romeinen veroverde gebied dat eerst door het Merovingische en daarna door het Karolingische koningshuis werd geregeerd. Het ontstond aan het eind van de 5e eeuw n.C. door de vereniging van verschillende stammen der → Franken, die woonden in het gebied tussen de Rijn en de Noordzee.

Deze vereniging is vooral het werk geweest van de gouwkoning der Salische Franken → Chlodovech I. De Frankische veroveraars assimilleerden zich geleidelijk met de Gallo-Romeinse bevolking, althans in het zuiden (Frankrijk en Wallonië). Het noorden behield zijn Germaans karakter. Overeenkomstig het Germaans erfrecht werd het rijk van Chlodovech tussen zijn zonen verdeeld. De Frankische koningen beschouwden het veroverde grondgebied als particulier bezit, dat na de dood van de koning tussen zijn mannelijke erfgenamen werd verdeeld. Dit leidde tot verzwakking van de koninklijke macht, tot versnippering van krachten en vaak tot burgeroorlogen.

De economische achteruitgang werkte deze ontwikkeling nog in de hand. De herhaalde verdelingen leidden uiteindelijk tot het ontstaan van drie deelrijken: Neustrië (tussen Loire en Schelde), Austrasië (ten oosten daarvan tot aan de Rijn) en Bourgondië (in het zuidoosten). Onder Chlotarius II en zijn zoon Dagobert (602 - 639) werd het rijk tijdelijk herenigd, maar daarna opnieuw verdeeld. Hun opvolgers waren zwakke figuren, de 'rois fainénants’. onder wier regering de koninklijke macht steeds zwakker werd ten voordele van de rijksgroten. Het waren vooral de hofmeiers die de macht aan zich trokken. Aan → Karel Martel gelukte het de eenheid in het Frankische Rijk te herstellen.

Naar hem werd zijn geslacht de Karolingen genoemd. Karel Martel werd opgevolgd door zijn zoons Karloman en Pippijn III de Jonge. Doordat Karloman in een klooster werd gezet, kon de eenheid van het rijk bewaard blijven. In 751 werd de laatste Merovingische koning, Chilperik III in een klooster opgesloten. De paus, die de hulp van de Franken tegen de Langobarden hoopte te verkrijgen, keurde de machtswisseling goed en Pippijn liet zich tot koning zalven, waardoor het koningschap een sacraal karakter verwierf. Het Frankische Rijk bereikte zijn hoogtepunt onder Pippijns zoon en opvolger → Karel de Grote (768-814).

Lodewijk de Vrome. Karels zoon en opvolger, wist slechts met moeite de rijkseenheid te bewaren. Nog vóór zijn dood begonnen zijn drie zonen elkaar te bestrijden. Daar kwam een einde aan met het Verdrag van Verdun (843) waarbij het rijk in drie delen werd verdeeld. Lodewijk de Duitser kreeg het oostelijk deel, Karel de Kale het westen en Lotharius. die tevens de keizerstitel ging voeren, verkreeg het Middenrijk. Uit dit rijk. dat zich uitstrekte van Friesland tot in Italië, ontstonden de latere koninkrijken Bourgondië, Lotharingen en Italië.

Bourgondië en Lotharingen zouden spoedig in de andere Frankische rijken opgaan. Uit het Westfrankische Rijk en het Oostfrankische Rijk ontwikkelden zich resp. de staten Frankrijk en Duitsland. Onder Karel de Dikke (884-887) werd het gehele Frankische Rijk nog eenmaal herenigd. De centrifugale krachten waren evenwel reeds te sterk; Karel werd in 887 afgezet. De oorsprong van de middeleeuwse feodaliteit (→ leenwezen) ligt in het Frankische Rijk. Vooral Karel de Grote heeft de feodale verhoudingen gebruikt als instrument van regering.

Hij maakte de graven, die aangesteld waren om de gouwen te besturen tot vazallen, zodat zij aan hem gebonden waren door de eed van persoonlijke trouw. Dit systeem kon echter slechts goed functioneren wanneer de vorst over voldoende macht (legers) beschikte om zijn vazallen tot gehoorzaamheid te dwingen. Het verdwijnen van een sterk centraal gezag luidde op die manier de periode van de feodaliteit in.Litt.: A.Kleinclausz, L'empire carolingien (1902); F.Lot. C.Pfister en F.L.Ganshof, Les destinées de l'empire en Occident de 395—888 (2 dln. 1940—41); H.Fichtenau, Das karolingische Reich (1958): Karl der Grosse. Lebenswerk und Nachleben (4 dln. 1965-67); J.Boussard. De karolingische beschaving (1968); N.Elias. Über den Prozess der Zivilisation (2e dr. 1969); S.Painter. A hist. of the middle ages (10e dr. 1970); Ch.Verlinden, De Frankische Kolonisatie; F.L.Ganshof. Het tijdperk van de Merowingen; F.L.Ganshof, Het tijdperk van de Karolingen (resp. hfdst.

VI, VII en VIII; dl. I Alg. Gesch. der Nederlanden, red. J.A.v.Houtte e.a. 1949, met Litt.).