Geschiedenis Lexicon

H.W.J. Volmuller (1981)

Gepubliceerd op 03-08-2020

Leenwezen

betekenis & definitie

het in leen geven van grondbezit of ambten, verleend door de leenheer aan de leenman, waar tegenover deze zich verplichtte de heer te steunen, in het bijzonder met gewapende dienst. de voorwaarden tot het ontstaan waren produktenhuishouding en het samenvallen van de economische met de politieke macht (de grootgrondbezitter was tevens heer in zijn gebied): de bronnen zijn vazaliteit, d.w.z. een persoonlijke verhouding. waarbij de heer de vazal beschermde en deze de heer steunde en het beneficiant, d.w.z. uitgifte door de Kerk van land tegen een bepaalde afdracht voor het vruchtgebruik (het beneficium).

De oorsprong van het leenwezen ligt in het Frankische rijk. waar → Karel Martel in de 8e eeuw ruiters nodig had tegen de Moren. Wcst-Europa was echter door de Arabische overheersing van de Middellandse Zee teruggevallen tot een agrarische maatschappij met produktenhuishouding; hij gaf nu kerkegoed aan zijn vazallen in leen om hen economisch tot ruiterdienst in staat te stellen; verbond dus vazaliteit en beneficiaat en dit werd het begin van het leenwezen.

Alfred de Grote deed ca. 900 hetzelfde in Engeland in de strijd tegen de Noormannen. Op zijn beurt gaf de vazal dikwijls delen van het door hem in leen ontvangene in leen uit. zgn. achterlenen, waarvan de manschappen met aanvoerder achterban heetten.

Het recht van de leenman op bescherming van zijn heer, verkregen doordat hij zijn gevouwen handen in die van de heer legde, heette commendatio. Het leenwezen heeft de middeleeuwse staat vernietigd, daar de lenen op den duur erfelijk bezit werden en de leenman zo een zelfstandig vorst werd. Hierbij gaf de doorslag de → immuniteit.

Het verzaken van de plicht door de leenman of leenheer heette felonie. Het eindresultaat van de feodalisering van de staat was de zgn. feodale piramide. Bezit zonder leenverplichting heette allodium (allodiale goederen), ook praedium of zonneleen.

Het leenwezen verdween, toen de voorwaarden verdwenen. d.w.z. toen ca. 1300 de geldhuishouding regel werd en de politieke macht zich concentreerde in de landsheerlijkheid. In Nederland kon het leenwezen zich niet krachtig ontwikkelen (→ Nederland).

LITT. H.Mitteis. Lehnrecht und Staatsgewalt (7e dr. 1962); J.Calmette, Le monde féodal (5e dr. 1951); M.Bloch. La société féodale (2 dln. 1939—40); J.J.A. Wijs. Bijdrage tot de kennis van het leenstelsel in de Republiek Holland (1939); F.L.Ganshof.

Ou'est-ce que Ia féodalité? (4e dr. 1968): F.L.Ganshof. Was ist das Lehnswesen? (1961).