een der voormalige rijkjes in Italië, bestond uit de twee hertogdommen P. en Piacenza, was 113 vierk. mijlen groot, ingedeeld in 5 provinciën (Parma, Piacenza, Borgo-SanDonnino, Val-di-Taro, Lunigiano), bevolkt met 500,000 zielen, .en had lot hoofdstad Parma (zie 't vorige art.). Dit landschap, gevormd uit een gedeelte van het oude Cispadaansch Gallië en van Ligurië, na aanvankelijk (even als geheel Lygurië) onafhankelijk geweest te zijn, werd omstr. 185 v.
Chr., met het overige van Cisalpijnsch Gallië, door de Romeinen onderworpen. Bij den ondergang van het Romeinsche rijk heroverde P. voor eenigen tijd zijne onafhankelijkheid, doch viel vervolgens in handen der Longobarden, aan wie Karel de Groote het ontweldigde, om het aan den paus te geven. Tijdens de oorlogen tnsschen de pausen en de keizers verhief P. zich tot onafhankelijke republiek. Bij den val der Hohenstaufen, stond P. onder het bewind der familie Correggio (1503); verscheurd door inwendige verdeeldheden, gaf het zich aan Johaunes van Bohemen (1330), die het verkocht aan de familie Rossi; doch deze was niet machtig genoeg om zich in het gezag te handhaven, en in 1335 werd Martino della Scala meester van P.: hij gaf het als leen aan zijne ooms, de Heeren van Correggio, die zoodoende hersteld werden in het gezag, waarvan ze beroofd waren geworden in 1341. Doch een hunner (Azzo), verkocht P. reeds in 1344 aanObizzoIII van Este, die het in 1346 weder verkocht aan Lucchino Visconti, heer van Milaan. Bij al die wisselingen volgde Piacenza steeds het lot van P. De beide hertogdommen bleven dus milaneesche provinciën tot op de oorlogen der Franschen in Italië. Toen Julius II, bij het congres van Mantua, het hertogdom Milaan teruggaf aan de familie Sforza (1511), scheidde hij P. en Piacenza daarvan af ten behoeve van den Paus. Nadat Frans I in 1515 het Milaneesche weder veroverd had, vereenigde hij de twee hertogdommen weder daarmede. Bij den vrede van 1530, lusschen Karel en Clemens VII, kwamen P. en Piacenza aan den Paus terug; doch reeds kort daarna (1545) werden beiden door Paulus III als leen afgestaan aan zijnen natuurlijken zoon PetrusLodewijk Farnese, wiens zoon Octavius, erkend door Filips II (1556), de stamheer werd van de dynastie Farnese. Deze dynastie stierf eerst uit in 1731, na in de I6e en I7e eeuw verscheidene merkwaardige mannen voortgebracht te hebben (zie FARNESE). De erfdochter uit dit geslacht, Elizabelh Farnese, gemalin van Spanje’s koning Filips V, liet loen het hertogdom (P. en Piacenza) aan haren zoon (don Carlos) geven; doch toen don Carlos in 1735 koning der beine Siciliên was geworden, werd het dabbele hertogdom afgestaan aan den keizer. Na den Oostenrijkschen Successie-oorlog werd het bij den vrede van Aken (1748) geschonken aan den tweeden zoon van Elizabeth Farnese, den infant don Filips. Diens zoon Ferdinand regeerde te Parma tot 1802, en na zijnen dood werd zijn rijk ingelijfd bij de Fransche republiek, vervolgens bij het Fransche keizerrijk, en vormde daarvan het departement Taro, met Parma tot hoofdplaats. Door den vrede van Parijs (1814) en de Weener congres-acte werdP. (met Piacenza, benevens het hertogdom Guastalla) insouverein bezit toegewezen aan de aartshertogin MariaLouise (de gemalin van Napoleon I),die er regeerde tot 1847. Bij haren dood (17 Dec. 1847) nam KarelLodewijk (Karel II) van Lucca bezit van haar rijk, krachtens het tractaat van 10 Juni 1817; doch reeds den 20 Maart 1848 brak in P. de omwenteling uit, tengevolge waarvan de hertog het land verliet, terwijl eene voorloopige regeering aangesteld werd, en P. zich aansloot aan den oorlog tegen Oostenrijk. Intusschen werd P. 12 Aug. 1848 door oostenrijksche troepen (onder generaal d'Aspre) bezet; en ook toen het zich 16 Maart 1849, bij den nieuwen oorlog, voor inlijving bij Sardinië verklaard had, ontving het reeds kort daarna oostenrijksche bezetting. Reeds 4 Maart 1849 had hertog Karel II afstand van den troon gedaan, ten behoeve van zijnen zoon Karel III, die 27 Aug. 1849 de regeering aanvaardde, doch 27 Maart 1854 vermoord werd waarop het bewind overging op z(jnen zoon Robert I (geb. 9 Juli 1848), onder voogdij van diens moeder Louise van Bourbon, dochter van den hertog van Berri. Door de beweging van 1859 zag de regeerende dynastie zich genoodzaakt het land te verlaten, waarop 8 Juni een voorloopig bewind aangesteld werd, dal zich aansloot aan Victor Emmanuël; 16 Juni nam een Sardisch stadhouder het hertogdom in bezit, dat bij decreet van 28 Maart 1860 ingelijfd werd bij het nieuwe koninkrijk Italië.Hertogen van Parma en Piacenza.
Petrus Lodewijk Farnese 1545
Octavius Farnese 1547
Alexander Farnese 1586
Reinuccio I Farnese 1592
Odoardus Farnese 1622
Reinuccio II Farnese 1646
Frans Farnese 1694
Anton. Farnese 1727
Don Carlos van Bourbon (Karel I) 1731
Don Filips 1748
Ferdinand 1765
Lodewijk l, koning van Etrurië 1802
Lodewijk II 1803-1807
Marie Louise, herlogin v. Parma, enz. 1814
Karel Lodewijk (Karel II) 1847
Karel III (vermoord 1854) 1849
Robert I 1854