Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Oude

betekenis & definitie

ook Audh, Aoudc, Oudh gespeld, vroeger een koninkrijk in het noorden van Indië, telde op eene uitgestrektheid van 1122 vierk. mijlen eene bevolking van circa 3 miliioen zielen (waarvan bijna de helft Mahomedanen), en had tot hoofdslad Luknow. Oudtijds vormde O. de kern van het rijk van Kosala met de hoofdstad Ayodbya (vandaar de naam O.), werd in het laatst der 12e eeuw ingelijfd bij het rijk Delhi, en bleef daarmede vereenigd totdat 1756 Zjoedzja-ed-Daulah benoemd werd lot nabob van O.

Sedert 1760 was het nog slechts in naam onderhoorig aan den Groot-Mogol, en sedert 1819 geheel en al onafhankelijk ; het geraakte echter meer en meer in verval, totdat de Engeischen 7 Febr. 1856 den laatsten nabob of koning van 0., met name Wadzjid-Ali, van den troon wierpen, en 0. bij het brilsch 0. I. rijk inlijfden. In den grooten opstand van 1857 was O. een middelpunt van de kracht der opstandelingen.