Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Holstein

betekenis & definitie

lat. Holsatia, een der zoogenaamde Elve-hertogdommen, grenst ten N. aan het hertogdom Sleeswijk, ten N.

O. en O. aan de Oostzee, de republiek Lubeck en Pruisen, ten Z. aan de republiek Hamburg en de riv. de Elve, ten W. aan de Noordzee, is 155 vierk. mijlen groot, bevolkt met 550,000 zielen; de hoofdplaats is Glückstadt, dat tevens eene koopstad is, even als Kiel en Altona, welke laatste plaats vooral door den scheepsbouw bloeit. Oorspronkelijk werd H. bewoond door Saksen (later in den oosthoek ook door Slawen, die echter reeds spoedig gegermaniseerd werden). In de 8e eeuw veroverd door Karel den Groote en aan het hertogdom Saksen toegevoegd, werd H. (alleen Dithmarschen uitgezonderd) vervolgens door keizer Lotbarius als graafschap in leen gegeven aan Adolf van Schauenburg, wiens familie het ruim vierdhalve eeuw bleef bezitten. De holsteinsche graven hadden veel te oorlogen tegen Slawen en Denen: van laatstgenoemden bevrijdden ze zich door den slag van Bornhöved 22 Juli 1227: zelfs ontving graaf Gerliard IV in 1586 van Denemarken het graafschap Sleeswijk in leen, en sedert dien tijd zijn de beide graafschappen nagenoeg onafgebroken tot op den huidigen dag vereenigd geweest. Toen de mannelijke linie der graven van H. in 1459 uitstierf met Adolf VIII, kozen de stonden 1460 tot zijn opvolger zijns zusters zoon, graaf Chrisliaan van Oldenburg (die reeds sedert 1448 koning van Denemarken was), onder beding, dat de vereenigde graafschappen nooit bij Denemarken ingelijfd worden, maar steeds haar eigen vorst hebben zouden. Door keizer Frederik III werd H. en Stormarn tot een hertogdom verheven, waaraan ook het later veroverde Dilmarschen toegevoegd werd, een en ander ten behoeve van koning Christiaan I van Denemarken. Diens twee kleinzonen, nl. Christiaan (als Christiaan III koning van Denemarken van 1534 tot 1559) en zijn jongere broeder Adolf deelden het hertogdom 1544, en zoo ontstonden twee linién, nl. de oudste of koninklijke linie, waarin zoowel het hertogdom H. als de deensche koningskroon erfelijk overging van vader op zoon, en de jongste of hertogelijke linie, die het kasteel en grondgebied van Gottorp in erfelijk bezit bekwam, en daarnaar den naam begon te voeren van HolsteinGottorp. Deze jongste linie splitste zich met Adolf's dood (1586) weder in twee linien, waarvan de eene zich Holstein-Gottorp bleef noemen, en waaruit de tegenwoordige russische keizerlijke dynastie is gesproten, en de linie Holstein-Gottorp-Eutin, of Holstein-Eutin, waaruit het van 1751 tot 1809 over Zweden geregeerd hebbende stamhuis, en het huis Oldenburg, gesproten zijn. De koninklijke linie van H. en de hertogelijke linie van H.-Gottorp, hebben aanhoudend met elkander getwist en geoorloogd over het bezit van ettelijke gedeelten van het hertogdom, totdat bij de schikking van 1773 aan die twisten voor goed een einde werd gemaakt, doordien de grootvorst Paul van Rusland zijn aandeel afstond aan de koninklijke linie (d. i. aan den koning van Denemarken), waarvoor aan hem de graafschappen Oldenburg en Delmenhorst werden gegeven, en van deze beide graafschappen, die tot een hertogdom verheven werden, deed hij afstand aan de jongste linie Holstein-Gottorp-Eutin (zie OLDENBURG). Sedert dien tijd (1773) heeft H. de lotgevallen van Denemarken gedeeld, en 9 Sept. 1806 werd de eigene staatsregeling van H. opgeheven en H. formeel bij Denemarken ingelijfd. In 1815 werd H. met Lauenburg, waarmede het een zelfstandig deel van de deensche monarchie vormde, in den Duitschen Boud opgenomen. Daar intusschen het duitsche element in H. meer en meer op den voorgrond begon te treden, en het erfrecht op de hertogdommen Sleeswijk en H., bij ontstentenis van mannelijk oir, bij ’s konings dood zou moeten overgaan op de linie Augustenburg (zie dat art.), werd met die linie eene schikking getroffen, en bij de deensche troonopvolgingswet van 31 Juli 1853 vastgesteld, dat Sleeswijk, H. en Lauenburg voortaan ondeelbaar een waren met de deensche monarchie. Doch bij den dood des konings (1863) stak de duitsche partij stouter dan ooit het hoofd op; met behulp van pruisische en oostenrijksche bajonetten werden de hertogdommen aan Denemarken (zie dat art.) ontweldigd; en nadat de veroveraars onderling ook wegens het deelen van den buit een allerbloedigsten oorlog gevoerd hebben (vergelijk PRUISEN en OOSTENRIJK) is het einde geworden, dat de hertogdommen in het bezit van Pruisen, en terwijl wij dit schrijven misschien reeds daarbij ingelijfd zijn.