1) lat. Lubeca, of Lubecum, een der vier vrije steden van Duitschland, links aan de Trave, heeft 27,000 inw. (zonder de voorsteden, die nog ruim 4000 inw. hebben), en bezit een rechtsgebied van circa 6 vierk. mijlen, waartoe ook het stadje Travemunde behoort, benevens 52 dorpen en 52 buurtschappen (allen met de stad L. te zamen bevolkt met circa 50,000 zielen).
De stad L. werd gesticht 1144 door Adolf van Holstein; werd daarna (van 1148 af) bezeten door de hertogen van Saksen, Hendrik den Trotsche en Hendrik den Leeuw, werd 1192 veroverd door Alfons van Holstein, en 1203 door Woldemar, hertog van Sleeswijk; toen stelde L. zich onder de bescherming van den keizer (Frederik II) en werd 1226 tot eene vrije rijksstad verklaard. Door haar uitgebreid handelsverkeer meer en meer toenemende in bloei, werd L. de hoofdstad van het Hanse-verbond, en hield zich nog staande na het verval van dien bond (16e eeuw), maar begon in de 17e eeuw zelf in welvaart af te nemen; 1806 werd L. stormenderhand door de Franschen ingenomen, die toen de muren sloopten. Van 1810 tot. 1814 maakte L. deel uit van het departement der Monden van de Elve, het noordelijkste van al de departementen van het Fransche keizerrijk; maar zelf was L. niets meer dan eene arrondissemenlshoofdplaats; het is de geboortestad van Jungius, Mosheim, Meibomius, Gottfr. Kneller, enz.2) een tot het groothertogdom Oldenburg behoorend prinsdom in het holsteinste landschap Wagrien, om het Eutiner-meer, langs de Trave, is 61 vierk. mijl groot, heeft 22,000 bewoners in de stad Eutin (een marktvlek) en 82 dorpen, was vroeger een bisdom, en werd 1802 (met uitzondering van eenige dorpen, die aan de vrije stad Lubeck gegeven werden) toegewezen aan den hertog van Oldenburg.