Gepubliceerd op 14-06-2022

Voeding

betekenis & definitie

Alimentatie, Nutritie. Voeding is: de noodzakelijke toevoer, omzetting en opname van stoffen, die voor den groei en het onderhoud van het lichaam vereischt worden. Strikt genomen behoort tot die stoffen ook de ingeademde lucht, maar in den regel verstaat men onder voeding alleen het invoeren van vaste of vloeibare stoffen.

Alle voedingsstoffen moeten, om tot opbouw van het lichaam te kunnen dienen, eerst bestanddeelen van het bloed worden; het bloed is de eigenlijke voedingsvloeistof van ons lichaam. Nadere bijzonderheden omtrent het voedingsproces vindt men onder de hoofden Spijsvertering en Stofwisseling. De bij de stofwisseling geleden verliezen moeten door de V. aangevuld worden, en zoolang de mensch in het groeitijdperk is moet nog een zekere overmaat van voedsel worden opgenomen. Het eiwitverlies van het lichaam b.v. moet dus door een bepaald eiwitgehalte der V. gecompenseerd worden. Omtrent de daartoe noodige hoeveelheden verschaffen de onderzoekingen der Münchener geleerden Pettenkofer en Voit ons inlichtingen; een volwassene van gemiddeld lichaamsgewicht heeft aan eiwit per dag noodig: bij rust 87 gr., bij matigen arbeid 118 gr., bij zwaren arbeid 120—150 gr. Tot op zekere hoogte kan het eiwit in de voeding worden vervangen door lijmachtige stoffen, in de verhouding van 1 : 2. Vetten en koolhydraten kunnen elkaar bij de voeding vervangen; zij bevatten zeer veel koolstof en zijn daarom de voornaamste bron voor onze lichaamswarmte.

De bewoners van het hooge Noorden, de Eskimo’s b.v. gebruiken dan ook dagelijks groote hoeveelheden traan, welke iemand in de gematigde luchtstreek niet zou verdragen. Een volwassen mensch, die niet werkt, heeft volgens Voh per dag noodig 22 gr. vet en 225 gr. koolhydraten, een arbeider daarentegen 56 gr. vet en 500 gr. koolhydraten.

De ervaring leert dat de mensch het best gedijt bij een gemengde V., d.i. een V. die uit eiwitstoffen en stikstofvrije producten in ongeveer de juiste verhouding bestaat. Door uitsluitend eiwitvoeding (b.v. vetvrij vleesch) kan men nooit een verhooging van het eiwitgehalte van het lichaam bereiken, daar hierbij de omzetting van eiwit evenredig toeneemt, en zelfs 15 maal zoo groot kan worden, als in den toestand van vasten het geval is. Ook bij hongerlijden worden stikstofhoudende bestanddeelen in de urine uitgescheiden, hetgeen bewijst dat hierbij de eiwitstoffen van het lichaam zelf verbrand worden. Deze verbranding nu wordt, ten deele althans, door toevoer van vetten en koolhydraten tegengegaan; de laatste werken dus eiwitsparend. De verhouding van stikstofhoudende en stikstofvrije bestanddeelen der voeding behoort ongeveer te zijn 1 : 3,5 à 4,5.

Spierarbeid wordt bijna uitsluitend verricht ten koste van de stikstofvrije bestanddeelen van het lichaam, zoodat hierbij meer vetten en koolhydraten moeten worden toegevoerd. Kinderen hebben wel is waar absoluut minder voedsel noodig dan volwassenen, relatief (in verhouding tot hun lichaamsgewicht) echter meer; vooral meer eiwitten, voor den opbouw en de vergrooting hunner organen. Men rekent ongeveer voor kinderen van 1 - 1 ½ jaar dagelijks 20—30 gr. eiwit, 30—45 gr. vet en 60—90 gr. koolhydraten; voor kinderen van 6 tot 15 jaar 70—80 gr. eiwit, 37—50 gr. vet en 250— 400 gr. koolhydraten.

Ook een behoorlijke toevoer van zouten en water is voor de V. van het hoogste belang. De toepassing dezer theoretische regelen op de praktijk is overgelaten aan de diaetetiek, de leer van het samenstellen eener doelmatige voeding (dieet, zie aldaar) voor gezonden en zieken; deze wetenschap is dus een onderdeel der hygiëne of gezondheidsleer. De geheele voedingsleer door Voit, Pettenkofer, Reubner e.a. uitgerekend en gegrondvest, heeft een enorme wijziging ondergaan door de ontdekking der Vitaminen, zie aldaar.

Behalve de voeding langs den natuurlijken weg tn op de natuurlijke wijze heeft men nog de kunstmatige voeding. Deze kan op verschillende wijzen geschieden, n.l. door een in de maag gebrachte sonde (dwangvoeding bij krankzinnigen, die weigeren te eten), door een maagfistel (zie aldaar), en door inspuiting van voedingsmiddelen in den endeldarm (rectale voeding, voedingsclysma). In de beide eerste gevallen kan men de gewone voedingsmiddelen gebruiken; mits deze behoorlijk fijn gemaakt, eventueel eerst door den lijder gekauwd zijn. In het laatste geval is de keus der voedingsmiddelen beperkt; zie daaromtrent bij Lavement.