Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

Wind

betekenis & definitie

De baan en de diepte van de depressies bepalen de richting en de snelheid van de wind die ongeveer de helft van de tijd uit richtingen tussen zuid en west waait. Indien zich een luchtstroom van zee naar land beweegt, zal de lucht bij het passeren van de kustlijn plotseling worden afgeremd als gevolg van de grotere wrijving die de lucht boven het ruwe land ondervindt vergeleken met die boven het betrekkelijk gladde zeeoppervlak.

Deze afremming die zich uiteraard het eerst in de onderste lagen voordoet, is tot op steeds groter hoogte te merken naarmate de lucht zich boven land verder van de kustlijn af beweegt, op den duur tot ongeveer 1000 m hoogte. Indien zich een noordwestelijke luchtstroming over de beboste duinen van Schouwen beweegt, blijkt de windsnelheid op 10 m hoogte in de Oosterschelde op 5 km achter het eiland ongeveer 15% te zijn verminderd ten opzichte van de oorspronkelijke windsnelheid boven zee. Dit betekent dat de winddruk daar bijna 30% minder is en dat het vermogen dat een zeilend schip aan de wind kan onttrekken, bijna 40% minder is dan op open zee. Met storm kan dit zeer welkom zijn; het voormalig eiland Goeree dankt er zijn naam aan.Hoe sterk de wind boven land wordt afgeremd, is afhankelijk van de weelderigheid van de begroeiing. Dit komt duidelijk tot uitdrukking in de metingen van het tijdvak 1948-1962 op het voormalig vliegveld tussen Souburg en Vlissingen. Drie jaar na de inundatie (in 1948) was het jaargemiddelde van de windsnelheid bij Souburg nog 75% van dat op het lichtschip Goeree; naarmate Walcheren meer begroeid werd, daalde het percentage tot ongeveer 60.

Het jaargemiddelde van de windsnelheid bedraagt in Vlissingen (Buitenhaven) 5,9 m/s en in De Bilt 3,6 m/s hetgeen bijna40% minder is. Harde en stormachtige winden met gemiddelde snelheden van tenminste 15 m/s komen het veelvuldigst voor in de maanden oktober tot en met februari. In het gehele jaar is de windsnelheid in Vlissingen gedurende 1,2% van de tijd groter of gelijk aan 15 m/s. In De Bilt is dit slechts 0,2% van de tijd het geval.

Neerslag:

In de tabel rechtsbv. is de gemiddelde hoeveelheid neerslag vermeld op een aantal plaatsen in de vier seizoenen en in het gehele jaar. Bijna 60% van de neerslag valt in de zomer (juni, juli en augustus) en herfst (september, oktober en november). Dit is voornamelijk een gevolg van de sterke toename van het aantal buien in juli. In de herfst ontstaan de buien veelal boven het dan nog betrekkelijk warme water van de Noordzee en worden vervolgens met de wind boven land gebracht.

De regendagen, dit zijn etmalen waarin tenminste 1 mm regen valt, zijn vrij regelmatig over het jaar verdeeld. Gemiddeld valt overal in Zeeland op 125 dagen per jaar tenminste 1 mm neerslag, maandelijks is dit op 8 a 9 dagen het geval in de maanden maart-juni en op 12 à 13 dagen in de maanden november-januari.

Mist:

Mist komt voornamelijk voor in de herfst en in de winter. Om mist te doen ontstaan zijn een kleine windsnelheid, een betrekkelijk lage temperatuur aan het aardoppervlak en een grote vochtigheid van de lucht noodzakelijk. Daardoor komt mist nogal eens voor als zich in de herfst een gebied van hoge druk boven Nederland bevindt, immers dan zijn de verschillen in luchtdruk klein en kan de afkoeling als gevolg van uitstraling van warmte groot zijn. Bovendien wordt de lucht dan vaak aangevoerd over betrekkelijk warm zeewater. In het voorjaar en ook in de zomer ontstaat de mist soms boven het relatief koude zeewater als de lucht voldoende vochtig is; met een westenwind kan deze dan het land binnendrijven. In het tijdvak 1955-1965 kwam mist met een zicht van minder dan 1000 m in Vlissingen gedurende 3%% van de tijd voor, in Woensdrecht gedurende 67>% van de tijd.

Onweer:

Op gemiddeld 20 tot 30 dagen per jaar is op een willekeurige plaats in Zeeland de donder te horen. De helft van dit aantal onweersdagen komt in de zomermaanden voor. Aan de Noordzeekust komen in de herfst en winter de ‘storm- of winteronweders’ voor die veelal ontstaan bij stormachtige wind uit west tot noord aan de achterkant van een over de Noordzee naar het oosten wegtrekkende depressie.

Over de ruimtelijke verspreiding van buien is in de jaren 1963-1967 veel onderzoek verricht met enkele honderden waarnemers in Zeeland. Hieruit kwam naar voren dat er drie voorkeursbanen bestaan die vaak door (onweers)buien worden gevolgd. Hierlangs valt dan ook de meeste hagel. De richting van deze banen is ZW-NO; zij tekenen zich tijdens een onweerstoestand het duidelijkst af als de buien uit het zuidwesten komen opzetten. De voorkeursbanen zijn gelegen:

a. langs de kust over de koppen van de eilanden;
b. van Aardenburg via het Sloe, Ouderkerk en Oude Tonge naar Rotterdam
c. van Hulst over Woensdrecht en Oudenbosch naar het eiland van Dordrecht.

Tussen de voorkeursbanen b en c in was het aantal onweders ongeveer de helft van die op de beide voorkeursbanen.

Zon:

De zon schijnt aan de kust meer dan landinwaarts; in Vlissingen scheen de zon in het tijdvak 1931-1960 gemiddeld 1630 uur per jaar, dit is gemiddeld 36% van de tijd dat zij boven de horizon was. In De Bilt en op het vliegveld Zuid-Limburg werd gemiddeld resp. 1572 en 1505 uur zon per jaar geregistreerd, dit is resp. 35% en 33% van de tijd dat de zon boven de horizon stond. De zonnigste maand is juni, de somberste maand is december. In de maanden oktober tot maart

aantal

onweersdagen winter lente zomer herfst jaar

Vlissingen 2 4 11 6 22

Woensdrecht 2 8 16 9 34

Oudenbosch 2 8 17 9 36

Gem.windsnelheid (m/s) schip Goeree Souburg Verhouding

1948 6,1 4,6 75%
1949 6,3 4,4 70%
1950 7,2 5,2 72%
1951 7,8 5,0 64%
1952 7,9 5,0 63%
1953 7,4 4,5 61%
1954-1962 8,3 5,0 60%

neerslag (mm) winter lente zomer herfst jaar

Brouwershaven 167 129 188 231 714

Vrouwenpolder 175 131 188 235 729

Vlissingen 165 125 184 218 693

Wilhelminadorp 164 124 185 221 693

Xapelle 170 130 201 229 730

Krabbendijke 170 127 197 212 705

Rilland 163 130 197 202 692

St.-Kruis 175 130 196 224 724

Biervliet 171 128 200 221 720

Terneuzen 167 130 200 212 709

Axel 169 124 199 208 710

Oudenbosch 174 138 216 212 741

is het aantal sombere dagen groot, de zon scheen in Vlissingen op gemiddeld 102 dagen slechts 20°7o van de tijd dat zij boven de horizon was of nog minder. In de overblijvende zes maanden was dit op maar 52 dagen het geval.

LITERATUUR

J.H. Boer, Buien over het Deltagebied.