Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

SLOE

betekenis & definitie

Eertijds een vaarwater tussen Walcheren en Zuid-Beveland. Vormde de verbinding tussen het Veerse Gat en de Zandkreek aan de noordzijde en de Honte of Westerschelde aan de zuidzijde.

Het Sloe wordt voor het eerst genoemd omstreeks 1630 (→ Jonker Frans(en) gat); de naam komt voor op een kaart van Blaeu van 1638. In 1871 werd het Sloe afgedamd door aanleg van de Sloedam. Zowel ten noorden als ten zuiden van deze dam had aanslibbing plaats. Men sprak van het NoordSloe en van het Zuid-Sloe. In het Noord-Sloe werden in 1847 en 1857 twee polders bedijkt: de → Bastiaan de Langepolder en de → Calandpolder. De polders gingen verloren in 1897 en 1901.

Na 1961 zijn de gebieden van het Noord-Sloe een deel geworden van het recreatiegebied in het Veerse Meer. Er is een jachthaven ‘Oranjeplaat’ bij Arnemuiden, een camping ‘de Witte Raaf, een bungalowpark en een terrein voor dagrecreatie. In het Zuid-Sloe vonden ook twee inpolderingen plaats: in 1949 kwam de Quarlespolder tot stand terwijl in 1962 een gebied van ca. 160 ha aansluitend aan de Quarlespolder werd bedijkt. Het overige deel van het Zuid-Sloe werd bestemd voor de industrie; dit zg. Sloehavenproject is inmiddels reeds uitgebreid tot in de → Quarlespolder.