Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

ANTROPOLOGIE

betekenis & definitie

Sinds het einde van de 19e eeuw wordt er onderzoek gedaan naar de antropologische samenstelling van de Zeeuwsche bevolking, o.a. met het doel enig inzicht te verkrijgen in de herkomst van de ‘oorspronkelijke’ bewoners van wat nu Zeeland heet (→ Zeeuwen, → Prehistorie, → Romeinse tijd, → Middeleeuwen).

Die antropologische samenstelling bleek in de verschillende Zeeuwse gewesten, vooral in het verleden, nogal uiteen te lopen. Het onderzoek van oude begraafplaatsen wees dit duidelijk uit. Verwonderlijk is dit niet, als we bedenken dat Zeeland de eeuwen door een gebied was waar het Alpine en het Noordse ras elkaar ontmoetten. Beide rassen (geografisch bijeenhorende groepen met overeenkomstige stamverwantschap) vinden we dan ook in Zeeland terug: het Alpine ras met korte gestalte, ronde schedel, donker haar, bruine ogen, gepigmenteerde huid; het Noordse ras met grote gestalte, langwerpige schedel, blond haar, blauwe ogen, sterk gedepigmenteerd en blank. Van grote invloed op de antropologische samenstelling was onget wij feld ook de grillig verlopen historisch-geografische ontwikkeling van Zeeland. Transgressies (vooral de Duinkerke-II van ca. 300-700 n.C., → Ondergrond, → Bodem), migraties en kolonisaties hebben de samenstelling van de Zeeuwse bevolking niet alleen in haar geheel, maar vooral ook lokaal beïnvloed.

Men krijgt de indruk dat het Alpine element de boventoon heeft gevoerd met uitzondering van een min of meer tijdelijke, vroeg-middeleeuwse, ‘Noordse invloed’ aan de kust, in het bijzonder in noordwest Walcheren. Hierbij zij opgemerkt dat Zeeland in die vroege middeleeuwen grotendeels ontvolkt was (Duinkerke-II-transgressie).

Na 1100 komt van lieverlede een grote toestroming van immigranten uit overwegend het zuiden en oosten tot stand. Door toenemend verkeer, ontsluiting van geïsoleerd gelegen gebieden, industrialisatie, verstedelijking van het platteland en migratie zijn vooral in recente tijd vroeger voorkomende, karakteristieke streekverschillen verdwenen. Dit betreft overigens niet alleen Zeeland, maar geheel Nederland.

Om gegevens te verkrijgen over de lichaamsbouw van de vroegere bewoners van Zeeland zijn menselijke beenderen uit oude begraafplaatsen onderzocht, waarbij o.a. lichaamslengte, schedelvorm, leeftijd en geslacht werden vastgesteld. Een eigenschap die vooral de aandacht van de antropologen trok, was het verschil in de verhouding tussen de lengte en de breedte van de schedels, gezien op de kruin. Deze verhouding wordt uitgedrukt in de zg. ‘breedte/lengte-index’: B/L x 100 (het percentage van de breedte ten opzichte van de lengte). In een willekeurig voorbeeld:

breedte 13.8 cm, lengte 18.0 cm geeft een B/L-index van 1380/18 = 76,67. Een schedel met een dergelijke index maakt van boven gezien de indruk langwerpig te zijn. De index is altijd beneden 100 en ligt in Nederland in de meeste gevallen tussen 70 en 90.

70.0 - 74.9 = Dolichocraan (hoofd dolichocefaal), bijv. → Nordiciterpfriezen.
75.0 - 79.9 = Mesocraan (hoofd mesocefaal).
80.0 - 84.9 = Brachycraan (hoofd brachycefaal), bijv. ‘Alpini’

Schedels uit een vroeg-middeleeuwse begraafplaats aan de kust van Walcheren bij → Domburg zijn onderzocht door De Fremery en door De Man. De B/L-index van deze schedels (23 ex.) variëert van 71 tot 78 en vertoont slechts een paar uitzonderingen die een index van 68.8 en 82.0 laten zien. Het is niet bekend van waar deze bevolking gekomen is. Vast staat dat de nederzetting te Domburg tot de vroegste van Zeeland behoorde (na de Duinkerke-II-transgressie). Groter is het aantal gemeten schedels uit begraafplaatsen die door de grote overstroming (→ stormvloeden) van 1530 buiten gebruik zijn geraakt. (→ Nieuwlande, → Wantes Kuipe, → Saaftinge e.a.). Hier had de meerderheid van de begravenen een B/L-index van de schedel tussen 78 en 90; minder dan 5% van het aantal begravenen valt hier buiten.

De schedelvorm van de inwoners was hier meer aan de ronde (brachycefale) kant dan aan de langwerpige (dolichocefale). De datering van het skeletmateriaal ligt waarschijnlijk tussen 1100 en 1530. Ook hier is niet bekend waar de bewoners vandaan zijn gekomen en welke immigraties er tussentijds hebben plaatsgevonden.

Interessant zijn de gecombineerde gegevens over de schedelindex en de lichaamslengte die J. Huizinga (Instituut voor Antropobiologie der Rijksuniversiteit te Utrecht) heeft verkregen bij het onderzoek van de voormalige begraafplaats van → Klaaskinderkerke op Schouwen; het materiaal dateert uit de periode 1300-1570. Te Klaaskinderkerke is sprake van een toename in de schedelindex (brachycefaal-hyperbrachycefaal), die tegen de verwachting in gepaard gaat met een toename van de lichaamslengte.

Het betreft hier waarschijnlijk geen menggroep van lange dolichocranen en korte brachycranen. Het is niet uitgesloten dat we in Klaaskinderkerke te doen hebben met een geval van heterosis (een verschijnsel uit de erfelijkheidsleer, waarbij door kruising van twee inteeltgroepen een nakomelingschap wordt verkregen welke groter is dan het oorspronkelijke uitgangsmateriaal).

De geconstateerde betrekkelijke eenvormigheid van de schedels in de afzonderlijke plaatsen, zoals Domburg, het Verdronken Land en Klaaskinderkerke, doet voor die plaatsen een gesloten gemeenschap veronderstellen, waarin weinig huwelijken met immigranten voorkwamen. Ten aanzien van de kust van Walcheren is dit geboekstaafd. In 827 werd van kerkelijke zijde geklaagd, dat op → Walcheren (hier moet wel het gebied van Domburg bedoeld zijn) vele mannen met hun nichtje, zelfs met hun zuster trouwden.

Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat de beschikbare antropologische gegevens te schaars zijn om vergaande conclusies toe te laten omtrent de herkomst van de bevolking van Zeeland. Verder dan de voorzichtige veronderstelling dat een oorspronkelijke langs de kusten wonende langschedelige bevolking werd overvleugeld door uit het zuiden en oosten afkomstige breedschedeligen kunnen we niet gaan. Of de toenemende invloed van ‘Alpinen’ geleidelijk dan wel gewelddadig is tot stand gekomen, valt evenmin te zeggen. Er zijn historici die denken aan een verovering vanuit het tegenwoordige Vlaanderen.

Een andere vraag is, welke uiterlijkheden met bepaalde kenmerken van het skelet samenhangen. Rondhoofdigheid wordt gewoonlijk in verband gebracht met een ook thans nog in Zeeland voorkomend uiterlijk: donkere ogen, donker krullend haar, een concave neusrug, volle lippen en ronde kin. Ook op oude portretten is dit type wel terug te vinden, bijv. Michiel Adriaansz. de → Ruyter, de broeders Johan en Cornelis → Evertsen en Maria Reigersbergen. Het verband wordt gelegd met het ‘Alpine ras’, dat niet alleen in de bergstreken van Europa aangetroffen is (vandaar de naam), maar ook bekend is van de westkust (sommigen spreken in dit laatste geval van het Borreby-ras, naar een vindplaats in Denemarken). Opmerkelijk is dat E.M. Meyers overeenkomst vond tussen conventionele vormen van het oude Zeeuwse → erfrecht en het erfrecht, dat elders in Europa voorkwam in landstreken met een overwegend rondhoofdige ‘Alpine’-bevolking.

Het is te speculatief verband te leggen tussen de gegevens uit de oude begraafplaatsen en het onderzoek aan levende Zeeuwen, zoals schedel/hoofd-maten, lichaamslengte, bloedgroep, patroon van vingerafdrukken e.d. Zulke onderzoekingen aan levende inwoners van Zeeland zijn te sporadisch gedaan en bovendien is daarbij geen genealogisch onderzoek verricht naar de herkomst van deze ‘Zeeuwen’. De erfelijkheid kan over het algemeen slechts bestudeerd worden indien men beschikt over verscheidene, voor onderzoek toegankelijke, generaties. Bovendien spelen milieu-invloeden een rol. Niet onvermeld mag ten slotte blijven de legende die de herkomst van het donkere type Zeeuwen aan ‘Spaanse soldaten’ toeschrijft. Levinus → Lemnius schreef in 1561: ‘Onder de aan zee wonende Nederlanders zijn er velen, die donker krulhaar hebben’.

Hij zocht de oorzaak van dit lichamelijke kenmerk niet alleen in het voedsel, maar ook in ‘de verbeelding van vrouwen, die in het begin van hun zwangerschap met zoveel stille bewondering gekeken hadden naar de donkere Spanjaarden in het gevolg van Karei V (1540) dat deze degelijke en kuise huismoeders, die niets hadden gedaan dan kijken, precies negen maanden na dit bezoek kinderen met donkere wenkbrauwen en krulhaar baarden’. Spanjaarden waren overigens wel donker, maar langhoofdig, niét rondhoofdig, zoals vele toenmalige Zeeuwen en Alpinen. Zelfs als wij de degelijkheid van de Zeeuwse vrouwen uit die tijd zouden willen betwijfelen en zelfs als de Alpine kenmerken genetisch overheersend (dominant) zouden zijn, dan zou het toch nog onjuist zijn de bevolking van afgelegen plattelandsdorpen voor 90% aan inbreng van tijdelijke bezetters of bezoekers te wijten.

LITERATUUR

Van Bork-Feltkamp, Anthropologica. A.J.P. van den Broek, De anthropologische samenstelling, 165-186. Constandse-Westermann, Fysisch anthropologische beschouwingen. Van der Feen, Twee mensenrassen. Huizinga en Trimpe Burger, Kïaaskinderkerke. J.C. de Man, Artikelen over schedels en begraafplaats Bloemendaal. Huizinga, Opgravingen te Nieuwerkerke.