Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

TEXTIELINDUSTRIE

betekenis & definitie

in de middeleeuwen was er in verschillende plaatsen van Noord-Brabant sprake van een weefnijverheid, waaruit fabrikeurs voortkwamen en geleidelijk aan ook de textielfabrieken, waarvoor aanvankelijk vele huiswevers werden ingezet. In Tilburg vooral kwam een sterke textielindustrie naar voren.

Weliswaar na een moeilijke opbouwperiode en mede dank zij het feit, dat Tilburg in de 17de eeuw verlof kreeg textielprodukten in Holland zonder invoerrechten te importeren. Ook mocht men wol vrij uit Holland invoeren. Leiden liet na 1637 in Tilburg lakens maken, een soort fabricage in commissie. Op het einde van de 18de eeuw gingen hier fabrieken voor zichzelf werken. In 1783 ontstond de eerste textielfabriek in Tilburg en in deze stad werd ook voor het eerst, in 1827, de stoommachine ingeschakeld. Tilburg telde in 1855 al 67 wollenstoffenfabrieken, waarvan er 23 met stoom werkten.

Op het einde van de 19de eeuw zou er echter een teruggang komen. Waren er in 1881 nog 145 fabrieken voor het produceren van wollen stoffen, in 1889 was dit aantal al teruggelopen tot 116. Toch bleef Tilburg lange tijd verreweg een van de belangrijkste industriesteden. Meer dan de helft van de wolindustrie was in deze Middenbrabantse stad gevestigd. Hier stond zelfs bijna 70 procent van het totaal aantal weefgetouwen. Na de Tweede Wereldoorlog kende de textielindustrie er gouden tijden.

In 1945 telde Tilburg nog 60 fabrieken waaronder 8 loonbedrijven. Op het einde van de jaren ’50 waren er nog 33 wollenstoffenfabrieken, 7 wollendekenfabrieken, 2 strijkgarenspinnerijen, 4 veredelingsbedrijven, 7 kunstwolfabrieken, 1 katoenspinnerij, 1 vlasspinnerij, 1 banden veterfabriek, 6 tricotage- en confectiebedrijven.Ook Helmond was een textielstad van betekenis in Brabant. Hier werd eveneens begonnen met huiswevers, evenals in Eindhoven en Geldrop. In de omliggende dorpen, zoals Gemert, Deurne en Asten werden fabrieken opgericht, omdat de arbeidskrachten daar nog goedkoper waren dan in Helmond zelf. Hier was het vooral Haarlem dat met de opdrachten kwam. Het zou een zelfstandige industrie worden op het einde van de 18de eeuw, o.m. bekend om de katoendrukkerijen en bontweverijen. In het midden van de 19de eeuw ging ook Eindhoven op dit gebied een rol spelen met zijn 8 wollen-, linnen-, katoenenstoffenfabrieken, 1 wolspinnerij en 1 hoedenfabriek.

Uit het werk van de fabrikeurs ontstond ook in Geldrop een belangrijke textielnijverheid met lakenfabrieken, linnenstoffenfabrieken en wollenstoffenbedrijven, naast die voor kamgarens, tricot en kousen. In de vijftiger jaren werd uit onderzoekingen langzaam maar zeker duidelijk dat de wolindustrie als traditionele bedrijfstak in Tilburg snel zou teruglopen. Er werd toen gewezen op de toenemende rationalisatie en automatisering, waardoor de overigens groeiende beroepsbevolking onvoldoende werkgelegenheid zou vinden. Bovendien kreeg men te maken met de moeilijkheid, zo niet onmogelijkheid om nieuwe afzetgebieden te ontsluiten. In rapporten werd geconcludeerd, dat de structurele moeilijkheden van de Tilburgse werkgelegenheidssituatie in de vijftiger jaren versluierd werden door incidentele en conjuncturele factoren. Tot omstreeks 1950 profiteerde de wolindustrie van de vergrote naoorlogse inhaalvraag op de binnenlandse markt.

Daarna speelde ook het toen zogenoemde Korea-effect een rol. Op buitenlandse markten kreeg men aanvankelijk ook te maken met afzetvergrotingen.