Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

GEMERT

betekenis & definitie

gemeente in Noord-Brabant, bestaande uit het hoofddorp Gemert en de kerkdorpen Elzendorp, Handel en Mortel, alsmede Esdonk. Ligging: ingesloten door Boekel, Beugen, Oploo, Bakel, Aarle-Rixtel, Beek en Donk en Erp.

Inwoners: 16.696 (1984); oppervlakte: 5.718 ha.

Wapen: Zijnde van goud, beladen met een kruis van zilver en een hartschild van zilver, beladen met een opstijgende arend van sabel (1817); de velden zijn dus van goud, het kruis en het binnenschild zijn van zilver en de arend is zwart; dit wapen herinnert aan de Ridders van de Duitse Orde, die lange tijd een commanderij in Gemert hebben gehad en de heerlijke rechten bezaten. Bij KB van 1976 werd een nieuw wapen verleend: ,,In goud een kruis van zilver; een hartschild van zilver met een adelaar van sabel. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee parels.” In feite bleef het wapen hetzelfde; er werd een kroon aan toegevoegd.

Geschiedenis: Bij opgravingen in 1956 werden in Mortel op de Hoge Kranebraken kleine voorwerpen uit de Midden-Steentijd, 8000-4000 voor Chr. en een urn uit omstreeks 500 voor Chr. opgegraven.

Gemert wordt voor het eerst genoemd in een getuigenlijst, die in de tweede helft van de 12e eeuw werd toegevoegd aan een afschrift van een oorkonde uit 1076-1099. Er is dan sprake van een Snellardus de Gemerthe. In een akte uit 1172 worden Wilhelmus en Ruthgerus, fratres de Gemerde genoemd.

Reeds in 1249 is er sprake van een ,,huis der Teutonen in Gemerthe”, maar eerst in 1391 werd begonnen met de bouw van een kasteel. Philips baron van Leefdael beschreef dat als volgt in 1645: „Item is aldaer een magnific out ghebout casteel met dry optreckende bruggen ende twe schoone wclgctimmerde neerhoven, wesende de residentie van den commandeuren ende tot den commandeureyen met andere schoone goederen behoorende, als wesende Gemert de rijckxste commandeurie onder de baliage van Oldenbisen.” Gemert was al vrij vroeg een heerlijkheid, die in de dertiende eeuw een gesplitste heerlijkheid werd. voor de helft behoorde deze aan het geslacht Van Gemert, en voor de andere helft aan de Ridders van de Duitse Orde. In 1270 was het een vrij land van de Duitse Orde en van Dirk van Gemert, dat hoge en lage jurisdictie bezat. Hertog Jan van Brabant verklaarde dat in dat jaar, waarbij hij er wel op wees, dat de oppervoogdij aan hem toekwam. De grens tussen de bezittingen van de ridders van Gemert en de ridders van de Duitse Orde werd in 1326 afgebakend.

In 1331 verkocht Diederik van Gemert het huis en de heerlijkheid Gemert aan Johan Cuyst te 's-Hertogenbosch tegen het genot van een lijfrente. En acht jaar later droeg deze laatste de jurisdictie, het huis «n de toebehoorten in Gemert weer over aan de zoon van Diederik. ook Diederik geheten. Er ontstond toen een twist met de heer van de andere helft der heerlijkheid, de Duitse Orde. Deze liep zo hoog op, dat men op het punt stond de Duitse ridders gewapenderhand uit Gemert te verjagen. Bezittingen van de Duitse Orde werden in brand gestoken en geroofd.

Aan beide kanten werden mensen gevangen genomen, zoals blijkt uit een verklaring van hertog Wenceslaus en hertogin Johanna van Brabant in 1363. Het huis van de commandeur der Duitse Orde het kasteel van Gemert was er toen nog niet was overrompeld. Maar ook de andere kant had zich niet onbetuigd gelaten en gebrandschat en geroofd. Als oppervoogden werden de Brabantse hertog en hertogin te hulp geroepen. Zij stelden een onderzoek in en kwamen tot de uitspraak, dat eerst alle gevangenen moesten worden vrijgelaten. Diederik van Gemert en zijn helpers moesten ter bedevaart naar St.

Jacobus van Compostella. Anderen, die de commandeur hadden beledigd, moesten op bedevaart naar Cyprus. De werkelijke rovers en brandstichters werden uit het hertogdom Brabant verbannen. De heer van Gemert zou acht jaar achtereen 100 oude schilden aan de commandeur moeten betalen als schadevergoeding. De commandeur van de Duitse Orde moest op zijn beurt 70 oude schilden betalen voor de paarden, die hij van Diederick van Gemert had gestolen of laten stelen. Omdat Diederick van Gemert rovers had geherbergd en goederen in zijn kasteel had opgeslagen moest hij de hertog 500 schilden geven.

Een jaar later verkocht deze heer van Gemert de wind- en watermolen onder Gemert aan de Duitse Orde. Aan de hertog en hertogin van Brabant droeg hij zijn hooghuis met valbrug en grachten, op, die hem weer in leen terug werden gegeven. Wel werd hem toen de schuld, die hij had van 500 schilden kwijtgescholden en ook de andere medeplichtigen kregen kwijtschelding van de straffen. Op een enkele uitzondering na werd ook de verbanning opgeheven. In 1366 echter gelastten de hertog en de hertogin van Brabant Diederick van Gemert om zich leenhouder te stellen van de Duitse Orde, waardoor de heerlijkheid Gemert in haar geheel aan de Orderidders toekwam. Vier jaar nadien zou het echter tot een complete opstand komen.

De zoon van Diederick van Gemert had gewapenderhand de Duitse Orde aangevallen. Dit voorval werd toen als volgt omschreven: Joncker Philips van Gemert is tot dadelijkheden gekomen. Hij had een man van de orde gevangen gezet, waardoor hij in de kerkelijke ban werd gedaan en ter bedevaart moest naar St. Judocus en OL Vrouw van Aardenburg. Uiteindelijk zou Gooswijn van Gemert zijn goederen in eigendom overdoen aan de commandeur van Aldenbiezen als heer van Gemert. In 1390 besloot de commandeur, Henric Reynart van Husen van de Duitse Orde, om in Gemert een kasteel te bouwen ten zuiden van de dorpskapel, aan de Rups. Hertogin Johanna gaf daarvoor toestemming, onder voorwaarde dat het kasteel altijd voor haar en haar opvolgers toegankelijk zou zijn en dat de hertog van Brabant daar een bezetting zou mogen leggen.

In 1393 kwam het opnieuw tot een gewapend conflict tussen de erfgenamen van de vroegere halve heer van Gemert en de Orde. De heer van Gemert had de hulp ingeroepen van de hertog van Gelre, die echter de Duitse Orde in het gelijk stelde. Het zou tot 1404 duren voordat er een volledige verzoening kwam. De kinderen van Van Gemert deden uiteindelijk afstand van alle aanspraken, die zij nog in Gemert zouden hebben.

De Duitse ridders hebben zich niet alleen altijd neutraal opgesteld in de strijd tussen Brabant en Gelre maar ook zelfs in de Tachtigjarige Oorlog. Aartshertog Maximiliaan en aartshertogin Maria hadden in 1478 de Duitse Orde dan ook „Brieve van neutraliteit” gegeven en die werd later ook door Parma en aartshertog Albert erkend. Ze werd gerespecteerd tot in 1648. Direct na de Vrede van Munster scheurde Ulric van Hoensbroek zich van de Duitse Orde los en verklaarde zich onafhankelijk op zijn kasteel en heerlijkheid van Gemert. Hij riep zelfs de hulp in van de Staten Generaal der Verenigde Nederlanden. Deze maakten zich van de heerlijkheid meester en legden een bezetting op het kasteel.

De katholieke kerk werd meteen gesloten. De grootmeester van de Duitse Orde, aartshertog Leopold van Oostenrijk, kwam daartegen onmiddellijk in verzet. De Staten Generaal hielden echter vol, dat Gemert tot de Meierij behoorde en dus een onderdeel van het generaliteitsland was geworden. Het werd een zaak, die voorgelegd werd aan de Hoge Raad van Holland en de Grote Raad van Mechelen. De Staten beweerden dat Gemert „niet Rijksch noch eene heerlijkheid op zig zelf maar Brabantsch was en onder de Meyery van ’sHertogenbosch behoorde. Gemert zou aan het Kwartier van Peelland geënclaveerd zijn”. De jurisdictuur van Gemert kwam aan de Staat, als hertog van Brabant, toe.

De Ridders van de Duitse Orde beweerden daarentegen, dat Gemert niet in Peelland geënclaveerd was. In 1270 nog had de hertog verklaard, dat hem noch hoge, noch lage heerlijkheid, noch enig recht te Gemert toekwam. Maar alleen als „oppersten Schuts Heer” was hij gehouden die van Gemert te beschermen. Ook in 1621, toen de brandschattingen in de Meierij uitgeschreven waren was Gemert „als niet behoorende onder Brabant” erkend. De Landscommandeur had nog kwijtscheldingen van doodslagen gegeven in 1603 en 1607. Dat Gemert onder het Duitse Rijk behoorde bleek ook uit zijn aandeel in de oorlogen tegen de Turken, evenals uit het aandeel in 1648 in de vijf miljoen rijksdaalders, die het het Duitse Rijk bij de Vrede de Zweden betaald had.

Deze argumenten werden uiteindelijk in 1662 geaccepteerd. De Staten stonden Gemert aan de grootmeester der Duitse Orde af en gaven hem de opperheerschappij van het dorp en de heerlijkheid over. De ridders zouden er wel de vrije uitoefening van de hervormde godsdienst moeten toelaten. Er moest door de orde ook een bedrag van 40.000 gulden worden betaald. Er werden nog meer voorwaarden aan deze transactie verbonden: in Gemert zouden geen kloosters gebouwd mogen worden en de hervormden moesten de beschikking krijgen over een kerkgebouw, een huis voor de predikant en een huis voor de schoolmeester. De Staten meenden deze eisen te kunnen stellen als „oppervoogd” een verantwoordelijkheid die zij van de Brabantse hertog hadden overgenomen.

Op het einde van de 17e eeuw werd het kasteel van Gemert bewoond door Jhr. Bertram Wessel baron de Loë in Wissen. De Duitse Orde bleef wel in het bezit van het kasteel. In 1786 werd Baron van Reisbach nog als landscommandeur en souverein van Gemert ingehaald. Bij de inhuldiging werd hij genoemd: Vrijheer Franciscus, Johannes Nepomucemus Fidelis baron van Reisbach, des hoogduytsch ordens, ridder en landcommandeur der balley Aldenbiezen en Nederlanden, commandeur tot Aldenbiezen en Maestricht, vrijheer van Gemert, St. Peters Voeren en Gruytrhoode, vrijbagnerheer van Diepenbeek, heere tot Ordingen, Bevert en Damrijs, Kamerheer, Generaal-veldmarchal, leutenant, extra-ordinairen gezant en gevolmagtigd minister van haare roomsche keyzerlijke en koninklijke apostolijke majesteyt, bij hare hoogmoogende heeren staten generaal der vereenigde Nederlanden etc. etc.” Tijdens de Franse invallen werd het besluit dat Gemert een vrije heerlijkheid was kennelijk geëerbiedigd, tot er in 1794 aanvankelijk beslag op de goederen van de Duitse Orde werd gelegd, maar vooral totdat keizer Napoleon bij decreet van 1809 de Duitse Orde vernietigde en haar bezittingen verbeurd verklaarde ten behoeve van de vorsten van de gebieden, waarin zij gelegen waren.

Zo kreeg maarschalk Oudinot, hertog van Reggio, de heerlijkheid Gemert in 1810. Deze had Nederland bezet en bij het keizerrijk ingelijfd. Het kasteel werd toen verkocht aan jhr. mr. Adriaan van Riemsdijk, lid van de ridderschap en staten van het hertogdom Limburg.

In 1799 stierf de laatste pastoor van Gemert, die lid was van de Duitse Orde: de laatste priester van deze orde verliet Gemert in 1819. Boerderijen, molens en landerijen, die van de Duitse Orde waren geweest, werden in 1832 door de nieuwe kasteelheer gekocht. In het kasteel zelf kwam de rentmeester te wonen, terwijl een deel gebruikt werd door een katoenspinnerij. In

1881 werd het gebouw voor een deel door brand vernield. In dat jaar kwamen er paters Jezuïeten wonen, die uit Frankrijk waren verjaagd. In 1916 werd het kasteel van Gemert opnieuw een klooster, nu van de Paters van de H. Geest, die het nog altijd in hun bezit hebben.

In 1940 werd het kasteel opnieuw door een brand grote schade toegebracht, maar nog tijdens de oorlogsjaren werd het hersteld. Op 11 mei 1940, een dag na het uitbreken van de oorlog, werd er nog een felle strijd gestreden rondom het kasteel in het hartje van Gemert tussen Nederlandse en Duitse soldaten. Er bevonden zich ongeveer honderd Nederlandse militairen van de Genie in het kasteel, toen de Duitse troepen Gemert binnentrokken. Er brak een vuurgevecht uit. Toen de Duitsers hun eerste gesneuvelde hadden gijzelden zij ongeveer vijfhonderd inwoners van Gemert, die op het kasteelplein werden bijeengebracht. Een 12-jarige jongen werd door een kogel gedood.

Een andere inwoner werd door de Duitsers gefusilleerd. Met artilleriegeschut werd de kap van het kasteel in brand geschoten. Ook het kasteel werd met granaten bestookt, waarbij een sergeant om het leven kwam. De Nederlanders gaven zich over op een veertigtal nadat over de velden wist te ontsnappen. Monumenten: Van het omgrachte middeleeuwse kasteel, waarvan de oostelijke en zuidelijke vleugels tot de brand van 1881 vrijwel ongeschonden waren gebleven, bestaat thans nog het zuidwestelijk hoekpaviljoen uit het derde kwart van de vijftiende eeuw met aangrenzende poortdoorgang uit 1448 en de voorpoort uit het laatste kwart van de zestiende eeuw. In 1740 werd, vermoedelijk na afbraak van de oude vleugels, aan de west- en noordzijde een nieuw hoofdgebouw van drie vleugels gebouws, die om een binnenplaats werden gegroepeerd.

De kap van het hoofdgebouw werd op het einde van de negentiende eeuw vernieuwd. Het zuidwestelijk hoekpaviljoen heeft uitgekraagde spietorentjes en op de noordoosthoek een veelhoekige traptoren, die aan de benedenzijde gedeeltelijk vierkant is. De traptoren heeft een ingangspoort met een wapen en het jaartal 1463 in een spitsboognis. De poort is overkluisd met een stenen tongewelf. Aan de zuidkant zit een natuurstenen ingangsboog met wapen en het jaartal 1448. Ook aan de latere delen, die aan het oorspronkelijke gebouw vernieuwd werden, zitten nog enkele wapens uit de zestiende en zeventiende eeuw rond de binnenplaats.

Het kasteel blijkt in 1391 gesticht te zijn. Een bepaald feit werd in de poort vastgelegd: Anno MVCXLVIII soe is dit werck begonne in Gotsnam met vlijt. Heer Wijnant van Bryel lantcomenduer heer tot Gemert doe ter tyt. Soe goet is Got”, met het kruis van de Duitse Orde en het wapen.

St. Janskerk, Kerkstraat: gebouwd tijdens het pastoraat van Jan Attendoren, eerste pastoor van Gemert en priester van de Duitse Orde; het gebouw kwam circa 1450 gereed en vormt nu het priesterkoor en een deel van het middenschip. In 1852-54 werd de kerk onder architect

H. van Tulder uitgebreid. Ook de toren stamt uit deze tijd. De kerk beschikt over een Smitsorgel. Gemert-dorp beschikt nog over twee kerken naast die van St. Jan, t.w. de St. Gerarduskerk in de Berglaten-Oliekelder en de St. Jozefkerk in het Molenbroek.

Daarnaast zijn er nog kerkgebouwen in de drie kerkdorpen, die van Maria Troosteres der Bedrukten en Toevlucht der Zondaren in Handel, voortgekomen uit de kapel, die reeds in 1434 werd genoemd; de Handelse kerk kreeg haar huidige vorm in 1902; het kerkdorp Mortel, dat in 1636 reeds een bedehuis toegewijd aan St. Antonius met het varken kende, werd in 1861 een zelfstandige parochie. In 1849 was de kerk gereedgekomen. Deze werd echter in 1903 vervangen door de tegenwoordige. Het kerkdorp Elsendorp. dat eerst over een houten kerkje beschikte, kreeg in 1960 een nieuwe kerk naar ontwerp van architect Lierman Reuser. Latijnse school aan de Ruijscnberghstraat, oorspronkelijk een stichting van de Duitse Orde, opgericht in 1587 voor gymnasiale studie.

De eerste school werd in 1887 afgebroken en door het huidige gebouw, dat tot 1969 school is gebleven, vervangen. Het wordt nu gebruikt door het gemeente-archief, terwijl het rectoraat o.m. in gebruik is bij de schoolartsendienst. Kapel klooster Nazareth. Bindersestraat, gebouwd in Waterstaatsstijl, voorzien van Ionische pilasters.

In Esdonk: St. Magdalenakapel, stamt uit 1695, gebouwd door Everard Gillis, rentmeester van de Duitse Orde, ook wel spijkerkapel genoemd, omdat daar in een nis spijkers geofferd werden tegen zweren; ook wel zigeunerkapel genoemd, omdat de zigeuners zich bij de kapel verenigden.

St. Antoniuskapel in de Deel, ook wel gildekapel genoemd, gebouwd in 1841, ter vervanging van een oudere uit de 18e eeuw; eigendom van het St. Antonius- en St. Sebastiaangilde van Gemert.

Wegkapellen, ook wel keskes geheten, aan Kruiseind, Stercind, St. Annastraat, de Heuvel, de Pandelaar en de Hoef; een reeks aan de weg naar Handel, de zogenaamde Keskesdijk uit het begin van de 20e eeuw. Wegkapelletje Lodderdijk.

Diverse boerderijen, o.m. De Blauwe Kei, langgevelboerderij uit 1734; de Ermehoef met bakhuis; vermoedelijk 15/16e eeuw; d'n Herd, oorspronkelijk Huis Ten Boer; de voormalige pastorie uit 1787, Ruijschenberghstraat. met 19e eeuwse voorgevel.

Molens', achtkante stellingkorenmolen de Bijenkorf. om de Deel, Zaanse achtkanter, oorspronkelijk papiermolen uit 1695; in 1907 vanuit de Zaanstreek te Gemert geplaatst; ronde stenen bergkorenmolen De Volksvriend, Oudestraat, opgericht in 1887. Klooster der Capucijnen in Handel uit 1851.

Intergemeentelijke samenwerking: De gemeente Gemert is aangesloten bij het Gewest Helmond, opgericht in 1966 waarin tien gemeenten samenwerken; afvalverwerkingsmij ZO Brabant te Nuenen.

Overheidsinstellingen: gemeentehuis Ridderplein 1, Gemert; Arbeidsbureau Gemert, St.Annastraat 60; rijkspolitiebureau, Pres. John Kennedylaan 6; postkantooor Ruijschenberghstr. 2 Gemert. Diverse postagentschappen.

Nutsbedrijven: Obragas Helmond, waterl. mij Oost-Brabant. ‘s-Hertogenbosch; Elektr.: PNEM, kantoor Gemert Kerkstraat 17a. Onderwijs: 10 basisscholen; 1 gem. lagere technische school, 1 huishoudschool; 1 agrarische school, 1 school bijz. voortgezet onderwijs; 1 school buitengewoon lager onderwijs; scholengemeenschap voor MAVO, HAVO, Atheneum: onderwijs voor volwassenen; muziekschool. Sportaccommodaties: sportpark weg Gemert-Handel. 22 ha met sportvelden, tennispark; twee sporthallen; overdekt zwembad met buitenbaden.

Cultuur: schouwburg, bioscoop en vergaderruimte in De Eendracht, St.-Annastraat. Vormingscentrum Den Dorpel. Recreatie: Aerlese Peel, circa 90 ha lanen met loofbomen en landerijen; landgoed De Stippelenberg met ontginningen; zandverstuivingen; Kasteelpark; bos en hei in Handel en Mortel; natuurgebieden De Krim en Cleefswit in Elsendorp; kampeercentrum De Rooye Asch in Handel. In omgeving Dc Duitse Meester, recreatiegebied. Twee speeltuinen in Gemertdorp. Watersportcentrum De Rooije Plas in Handel; manege in Mortel.

Industrie: Industrieterrein Peeldijk; werkgelegenheid: textiel-, sigaren- en metaalindustrie. Bron: Van Lennep Hofdijk: Merkwaardige kastelen in Nederland, 1854; Anton van Oirschot: Middeleeuwse Kastelen van Noord-Brabant; Brabants Dagblad 8-5-’80; Nederlands Gemeente Gids 1983; Informatie Gemeente Gemert.