Mrt. 1579 hadden enige Fr. steden en grietenijen zich bij de nadere unie aangesloten; in juni volgden bijna alle andere, vooral dank zij K. Roorda.
Zorg voor eigen zelfstandigheid deed de Friezen aarzelen voor elke toenadering naar buiten, ook toen andere Nederlandse gewesten al iets voelden van de noodzaak tot inniger onderlinge aansluiting (bijv. tijdens Karel v). Toch heeft Frl. in de Unie zich meer geldelijke offers getroost dan voordien. De Bourgondische regering was een vreemde geweest, met de Friezen niet vergroeid, een godsdienst handhavend die velen tegen de borst stuitte en verscheidenen onverschillig liet, terwijl bijna alle Friezen in de gebeurtenissen van 1515 en 1524 contractbreuk zagen. Overgeleverde eerbied voor een zo jonge regering was er niet, wél voor de oude herinnering aan het vrije Friezendom.
Vrije Friezen nu zou men in de Unie weer zijn: de zelfstandigheid der leden was degelijk gewaarborgd: over belangrijke zaken zou slechts met eenparige stemmen worden beslist (art. 9); men verbond zich onafscheidbaar met elkaar, maar met het behoud van ieders bijzondere rechten (art. 1). Bedoeld als verdedigingsverbond moest de Unie dienen als een soort grondwet, waarin conservatief federalisme het won van de ‘moderne’ eenheidsstaat: een ‘zevenkoppig monster’, waarvan de Fr. kop nog weer uit kopstukken bestond: de steden en de goën, onderling zelden eensgezind. Ook de stadhouder heeft een dubbelzinnige positie: hoewel dienaar der gewestelijke Staten, krijgt hij iets van de soeverein. Hij is aanvoerder der Fr. troepen, met invloed op vele stedelijke besturen. In 1675 wordt zijn waardigheid erfelijk (zie Survivance). Hij staat hoog in de gunst van brede volksgroepen, is steeds geneigd Uniebelangen te verdedigen. Het vorstelijk hof maakt indruk.
Reeds in 1593 komt het felle conflict tussen K. Roorda en Willem Lodewijk, waarin tijdgenoten de botsing tussen Unie en bijzondere belangen herkenden: Roorda zag een nieuw ‘juck van Slavernye', Willem Lodewijk anarchie. Herhaaldelijk hebben afgevaardigden van de Staten-Generaal in Frl. moeten strijken en plooien; een machtswoord richtte niets uit. Van zijn kant heeft Frl. herhaaldelijk Holland gewezen op aller verplichting jegens de Unie.
Maar steeds, tot na 1650, gingen ideologische en andere verdeeldheden uit boven nationaal-Nederlandse belangen: overleg met het buitenland, zelfs in oorlogstijd (bijv. van Hendrik Casimir Ir met Lodewijk xiv en dat van L. v. Aitzema) is niet te benaderen met het moderne begrip ‘verraad’. Dit ontstaat pas, als een algemeen Nederlands nationaal gevoel het regionale gaat overheersen. Toch werkten allerlei krachten naar integratie binnen de Unie; niet opzettelijk, maar op den duur wel merkbaar: de herv. kerk met haar eenheid van taal, belijdenis en liturgie, de wetenschap, aan alle hogescholen beoefend, de economische verhoudingen en het grote aandeel van Holland in de Uniekosten, niet het minst de gemeenschappelijke lotgevallen, die leidden naar de uitstraling van de gouden eeuw en het weerstaan van buitenlandse vijanden. Negatief, maar toch ook in deze richting, werkte de verplaatsing van het stadhouderlijk hof naar Den Haag (1747), waar ook veel grondbezittende edelen zich vestigden. Van invloed zal geweest zijn, vooral na 1750, dat de betekenis van Holland door achteruitgang van de handel evenzeer verminderde als die van Frl. door de landbouw toenam; zo konden de Fr. patriotten luider spreken, o.a. tegen de nu niet meer te rechtvaardigen suprematie van Holland.
Men wilde de Unie meer besluitvaardigheid geven, maar de Unie zelf bleef voor de Friezen toonbeeld van wijsheid en voorzichtigheid (Foeke Sjoerds). Met steun der Fransen is 1798 de eenheidsstaat opgelegd, vooral ook doordat naast het politieke ideaal van de eenheid het sociale van de gelijkheid de federalisten overspoelde: de lagere burgerij, in conflict met de hogere, raakte in radicaal vaarwater en maakte ook in Frl. weinig omslag met de politieke soevereiniteit der gewesten. Dit Unie-stempel is na de Franse Revolutie niet verdwenen en ook J. R. Thorbecke gaf in de Prov. Wet (1850) niet veel armslag aan de Prov.
Staten, zie Centraal Gezag, Franse tijd, Nationalisme, Oligarchische woelingen, Patriotten, Provincialisme, Regionalisme,Tachtigjarige Oorlog, Vrijheid, w., E. H.