Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

TACHTIGJARIGE OORLOG

betekenis & definitie

(1568-1648). Het voorspel tot juni 1566 was slechts verzet tegen inquisitie en bisdom; toen pas kwamen afgevaardigden van het Verbond der Edelen leden winnen (zie Selsma, G.).

De beeldenstorm had een kalm verloop, de repressie ook: Arenberg liet de geuzen tijd om te vluchten. De inval van Lodewijk van Nassau (1568) vond weinig weerklank.

Na zijn overwinning bij Jemmigen (Jemgum) verwijderde Alva zijn tegenstanders uit het bestuur en kon Cunerus Petri zijn bisschopsambt aanvaarden. De waarnemend stadhouder, Robles, kon echter de landingen der watergeuzen niet beletten.

Hun inval van 1572 bracht het met medewerking der burgerij tot Sneek, Franeker en Dokkum (zie Waalse furie). Er kwam een geuzenregering o.l.v.

Jost van Schauenburg en Dirck van Bronkhorst. Rond Lwd., Harlingen en Plet Bildt organiseerde Robles echter een doeltreffende verdediging en in nov. moesten de geuzen het land ontruimen.Tot eind 1576 handhaafde Robles zich, toen sloot Frl. zich bij de Pacificatie aan. De nieuwe stadhouder, Rennenburg, kwam steeds meer klem te zitten tussen het gevestigde rooms-katholicisme en het veldwinnende calvinisme. Er was geen geld, de anarchie groeide. Rennenburg voerde de Religievrede in, die slecht werd nageleefd; toetreding tot de Unie van Utrecht moest afgedwongen worden (1579). Gewelddaden tegen kerken en kloosters, deels leeggelopen, brachten Rennenburg terug naar de Spaanse kant, wat de protestantisering verhaastte: het plakkaat van 30.3.1580 verbood de r.k. eredienst en organisatie.

De verdere ontwikkeling hing nu af van de oorlog. Hierin stond Frl. zwak: Groningen was Spaans, najaar 1580 bezetten Spaansgezinden de Zuidwesthoek van Lemmer tot Makkum. Wel werden zij voorjaar 1581 door Hollandse troepen verdreven, maar weldra viel Steenwijk in Spaanse handen (nov. 1582), basis voor rooftochten tot voor de poorten van Lwd. (zie Boksum). Inwendig was Frl. evenmin sterk. Zoals vroeger aan de watergeuzen, betaalde men nu contributie aan de Spanjaarden om plundering te voorkomen. In het bestuur was onenigheid tussen Hof en gedeputeerden, tussen goën en steden.

Willem van Oranje, tot stadhouder benoemd, gaf een voorlopige oplossing, die definitief werd. Zijn plaatsvervanger en opvolger werd Willem Lodewijk, die orde om zich heen wist te scheppen en als militair Frl. tegen Verdugo trachtte te beveiligen door zelf aan te vallen. Maar hij bleek niet sterk genoeg: hij nam 1592 met Maurits Steenwijk, maar 1593 plunderde Verdugo weer in de Wouden; aanleg van schansen bood onvoldoende veiligheid. Die kwam pas door de verovering van Groningen (1594). Sedert had Frl. slechts zijdelings met de oorlog te maken. Jaar op jaar ging de stadhouder op veldtocht, de boeren moesten o.a. wagens leveren, en het land moest zijn quote in de kosten dragen.

Belangrijker waren de inwendige twisten, eerst die rond Karel Roorda, daarna de eerste oligarchische troebelen. Nog ééns ondernamen de Spanjaarden een plundertocht, tot bij Oudeschoot (1622). Verder had men alleen nog last van de Duinkerker kapers, tegen wie Ameland zich dekte door zijn neutraliteit te laten erkennen.

De oorlog zelf werd ver weg uitgevochten: Ernst Casimir veroverde Oldenzaal (1626) en sneuvelde voor Roermond (1632), Hendrik Casimir I viel bij Hulst (1640). Toen Hulst eindelijk genomen was (1645), zette Gysbert Japicx in een zegedicht de bevrijding van Vlaanderen op het programma, maar daarvan is niets gekomen. De oorlogslasten hadden de prov. al gedwongen de kerkgoederen te verkopen. Met de andere Staatse ambassadeurs verscheen daarom de Fr. afgevaardigde Fr. van Donia te Munster (11.1.1646), maar speelde er geen rol van betekenis, zie Munster.

Zie: D. Kalma, Skiednis fen Fryslân (1935), 241-267; Repert., 384-388.