Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Prijs

betekenis & definitie

De P. is het voor een goed of dienst in het ruilverkeer te verkrijgen geldbedrag. (Voor verandering van de waardeverhouding geld-goederen zie:Geld). Het spraakgebruik kent daarnaast nog een vraag (laat)-P. en bied-P., die resp. wordt verlangd of geboden, zonder dat overeenstemming wordt bereikt.

In een maatschappij, waarin vrijwel alle goederen en diensten in het ruilverkeer komen, staat het vraagstuk van de P.-vorming in het centrum van de belangstelling der economische wetenschap. Bij de eenvoudige definitie, dat de P. tot stand komt door de wisselwerking van vraag en aanbod, moet in het oog worden gehouden dat ook deze beide wederom in sterke mate door de hoogte van de P. worden beïnvloed en dat daarbij deze wisselwerking wordt gecompliceerd door allerlei „wrijvingsweerstanden” en doorbroken door monopolieposities.

Op het kernpunt der P.-vorming bestaat tegenspraak tusschen de objectivistische en subjectivistische P.-theoriën. Terwijl volgens de eerste vraag en aanbod de P. wel beïnvloeden en dus in meer of minder sterke mate de veranderingen van de P. verklaren, maar ni st de absolute hoogte, waarvan de veranderingen in vele gevallen afwijkingen zijn, ontkent de tweede een absolute maatstaf voor de P. buiten de marktverhoudingen. De objectivistische theorie maakt onderscheid tusschen waarde (natuurlijke P. of productie-P. Productiekosten) en P. in die zin, dat althans voor de meeste goederen de (objectieve) waarde buiten de marktverhoudingen wordt bepaald en de (subjectieve) P. op grond van de merktverhoudingen uitdrukking is van het feit dat de betreffende goederen onder of boven de waarde kunnen worden gerealiseerd (zie: Waarde en W.theorieën); de subjectivistische theorie laat in het algemeen geen onderscheid tusschen waarde en P. toe.

Volgens de objectivistische theorie zal voor eenig goed op den duur nooit meer worden betaald dan een equivalent van de kosten waarvoor het kan worden voortgebracht (reproductiekosten) en evenmin zal het op den duur met verlies kunnen worden gereproduceerd. De P. werkt op deze basis als regulator, daar elke afwijking boven de waarde kapitaal en arbeid aantrekt en dus tot uitbreiding van de voortbrenging leidt, elke afwijking naar beneden kapitaal en arbeid afstoot en dus tot inkrimping van de voortbrenging leidt, waardoor op grond van de gewijzigde marktverhoudingen opnieuw een evenwicht tusschen vraag en aanbod (equatie-P.) zal ontstaan.

De subjectivistische theorie redeneert omgekeerd en meent dat juist op grond van een bepaalde te verkrijgen P. kosten voor de voortbrenging tot op zekere hoogte kunnen worden gemaakt. Ook volgens deze theorie werkt de P. reguleerend, daar deze de huogte van de voor de voortbrenging te maken kosten en daarmede ook het aanbod bepaalt.

Daar niet alle goederen even snel kunnen worden geproduceerd en ook inkrimping van de productie niet overal even snel mogelijk is, zal de aanpassing van het aanbod aan de vraag voor verschillende goederen zeer verschillend zijn, zoodat naar gelang van de „wrijvingsweerstanden” de P. van de waarde (volgens de objectivistische theorie) kunnen afwijken en de producenten of consumenten op de markt een „winst” (producer’s of consumer’s rent hieronder wordt ook verstaan wat meer wordt verkregen dan de P. waarvoor men bereid was een goed af te staan, resp. minder wordt betaald dan men bereid was te betalen) kunnen behalen. Ook aan de zijde van de vraag treden „wrijvingsweerstanden” op, waardoor een zekere P -starheid ontstaat. Bij geheele of gedeeltelijke monopolieposities zullen tijdelijk of blijvend de factoren die de vraag bepalen onafhankelijk van de productiekosten of reproductiekosten bij de P.-vorming de doorslag geven O Monopolie). Marshall formuleert dit zoo, dat al naar de kortere of langere tijd die de reproductie van een waar kost, het kosten- of het nut-element (d.w.z. de aanbod- of vraag-factor overweegt, waarmede hij de kern van de objectivistische en subjectivistische theorie op zeer gelukkige wijze vereenigt.

Hoewel de directe invloed van de productie(reproductie) kosten op de P. als gevolg van verminderde elasticiteit der voortbrenging in verband met de langere „omweg” (zie: Productie) en het relatief toenemende vaste kapitaal, wordt beperkt, is deze daarmede geenszins opgeheven.

Een groote markt (wereldmarkt) heeft de tendens de P. ruimtelijk te nivelleeren, daar deze alle verspreide invloeden samenvat, anderzijds tevens de tendens tot groote tijdelijke P.-schommelingen. zie:Ook Prijspolitiek, Prijsschaar, Speculatie, Tarief.

Lit.: alle hand- en leerboeken o.a. A. Marshall, Principles of economics, 1891 en vele herdrukken; F. von Wieser, Theorie der gesellschaftlichen Wirtschaft, G. d. S. I/II; Böhxn-Bawerk, Kapital und Kapitalzins, I/III Wert und Preis; H.d.S. Preis: Zuckerkandl, theorie, H.

Mayer, Monopol-P., Th. Sommerlad, Gesch. d. P.; K. Diehl, Preis und P.-Bildung, W. d. V.; Wert u. Preis, Ausgewahlte Lesestücke zum Studium der pol.

Oekonomie, hrsg. v. Diehl u. Mombert, 1910; ook Waarde en W.-theorieën.