Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Tijd

betekenis & definitie

Er is een tijd van (een bepaalde bezigheid) en (de tegenovergestelde bezigheid), voor alles is er een goed, gepast, tijdstip.

Er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan, gezegd als iemand wil vertrekken.

Deze nog vaak gebruikte constructie gaat terug op het begin van het derde hoofdstuk van het bijbelboek Prediker, een gedicht van zeven maal vier regels met steeds tegengestelde zaken: ‘Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede’ (Prediker 3:1-8, NBG-vertaling). Vooral een deel van het zevende vers komt vaak voor in de vorm er is een tijd van spreken en er is een tijd van zwijgen, wat zoveel betekent als ‘je moet dingen op het juiste moment zeggen en anders voor je houden’. De meeste bijbelvertalingen hebben een tijd om te in plaats van een tijd van, zoals de Statenvertaling (1637): ‘Een tijt om te scheuren, ende een tijt om toe te naeyen: een tijt om te swijgen, ende een tijt om te spreken.’ De NBV kiest voor ‘een tijd om te’.

Bijbelcitaat: Canisiusvertaling (1929-1939), Prediker 3:7. Een tijd van scheuren, en een tijd van naaien; Een tijd van zwijgen, en een tijd van spreken.

Gebruiksvoorbeeld: ‘Hou daarover op onder het eten,’ zei mijn vader. ‘Jullie hebben nog steeds niet geleerd dat er een tijd van spreken is en een tijd van zwijgen.’ (J. Wolkers, Alle verhalen, 1981, p. 252)

Gebruiksvoorbeeld: De filosoof: ‘Er is een tijd van werken, een tijd van recreëren en een tijd van feesten.’ (NRC, 11-4-1998, p. 18)

Gebruiksvoorbeeld: ‘Gaan jullie nu alweer weg?’ ‘Ja, er is een tijd van komen en er is een tijd van gaan’. (Gehoord, jaren ’90)