Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Heiden

betekenis & definitie

Heiden, niet jood; niet-christen, aanhanger van het veelgodendom, ongelovige.

Heidens, vooral in de verbindingen:

Heidense bende, heidens karwei, heidens lawaai e.d., enorme bende, zeer zwaar karwei, verschrikkelijk lawaai.

Heiden is al vanaf het begin van de overlevering van het Nederlands bekend. Het is waarschijnlijk verwant met heide en zal van oorsprong ‘plattelandbewoner’, ‘ruw, onbeschaafd persoon’ betekend hebben. In aansluiting bij de bijbelse betekenis verwijst heidenen -- het komt vooral in het meervoud voor -- naar allen die geen jood of christen zijn, of, ruimer, naar ongelovigen en aanhangers van een veelgodendienst. Op dit moment is heiden geen gangbaar woord meer. Populairder is de afleiding heidens ter karakterisering van lawaai, rommel etc., waarbij de gedachte aan woest, onbeschaafd, onmatig e.d. bepalend geweest zal zijn.

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 9618-19. Dauid voer rouen met ghewelde. / Vp die heidine met sire vane. (David trok met zijn legerbende uit op een gewelddadige rooftocht tegen de heidenen.)

Gebruiksvoorbeeld: ‘Laat ons hier twee tenten bouwen’, zei ze, maar wist dat de toespeling hem als heiden moest ontgaan. (N. Noordervliet, De naam van de vader, 1994 (1993), p. 338)

Gebruiksvoorbeeld: Onze voorouders hadden praktisch voor iedere dag een naam van een heilige gekozen. Waarschijnlijk is dit in het begin gepropageerd door de pausen in verband met de benaming van die dagen door de heidenen. (Meppeler Courant, juli 1995)

Gebruiksvoorbeeld: Die eieren worden nog altijd door vrouwen met de hand beschilderd. Een heidens karwei. (Rooie Vrouwen Magazine, 1994, nr. 2)

Aan de heidenen overgeleverd zijn, afhankelijk zijn van mensen van wie men niets goeds te verwachten heeft.

Deze nog heel gewone uitdrukking is ontleend aan de aankondiging van het lijden van Jezus, waar hij over zichzelf spreekt als over ‘de Zoon des mensen’ en de volgende voorspelling doet: ‘En zij [de overpriesters en de schriftgeleerden] zullen Hem overleveren aan de heidenen, en zij zullen Hem bespotten en Hem bespuwen en Hem geselen en doden’ (Marcus 10:33-34), NBG-vertaling; deNBV heeft hier ‘uitgeleverd’).

Bijbelcitaat: Liesveldtbijbel (1526), Marcus 10:33-34. Ende si sullen hem verdoemen totter doot, ende ouerleueren den heidenen, ende dye sullen hem bespotten, ende geesselen, ende bespouwen, ende dooden.

Gebruiksvoorbeeld: Of was wat Nora voor listigheid aanzag een uit haar waterige ogen wegschietende flits van angst bij het vooruitzicht door haar zoon en zijn gezin alleen te worden gelaten, aan de heidenen overgeleverd? (J.F. Vogelaar, De dood als meisje van acht, 1991, p. 188)

Gebruiksvoorbeeld: Al gauw was de rupiah haast waardeloos. En toen de verhoudingen vijandig werden met Soekarno, heeft die daar gauw een streep onder gezet [d.w.z. de pensioenen stopgezet]. Die mensen waren aan de heidenen overgeleverd. (De Morgen, 21-1-1995)