Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Bezeten

betekenis & definitie

Bezeten van, geobsedeerd door; buitensporig enthousiast voor.

Als een bezetene, als een dolle; met bovenmatige geestdrift, snelheid e.d.

De Statenvertaling vertelt over een van de duivel bezeten persoon (zie ook Duivel), in de NBG-vertaling en soms ook in de NBV heet zo’n patiënt bezetene: ‘Zie, men bracht een doofstomme bezetene bij Hem. En nadat de boze geest was uitgedreven, sprak de doofstomme’ (Matteüs 9:32-33, NBG-vertaling). In het tegenwoordige gebruik is de notie van bezeten zijn door de duivel op de achtergrond geraakt en past men het woord bezeten op alle mogelijke vormen van bovenmatig enthousiasme toe.

Bijbelcitaat: Liesveldtbijbel (1548), Matteüs 8:16. Tsauonts brochten si vele besetenen tot hem en hi dreef die geesten wt.

Gebruiksvoorbeeld: ‘Dertien moet ik geweest zijn toen ik per toeval op een wushu-demonstratie terecht kwam. De sport liet me nooit meer los’, zegt Koen Vermeersch. Zes jaar later is de Bruggeling nog altijd bezeten van zijn krijgskunst. Hij werd vorig jaar Belgisch kampioen en vervolmaakte zich daarna een vol jaar in de bakermat van het wushu, China. (De Standaard, dec. 1995)

Gebruiksvoorbeeld: Die Smith was ook een bezetene geweest, iemand die ziel en zaligheid verkwanseld had om een zeldzame vis te vinden en niet wist hoe oud zijn eigen kinderen waren. (R. Peper, Dooi, 1999, p. 43)

Gebruiksvoorbeeld: Met zijn gezondheid ging het slecht: hij [V. van Gogh] was vaak in de war. Na een ruzie sneed hij zijn eigen oor af. Om rust te zoeken verhuisde hij naar Auvers-sur-Oise, en huurde er het kamertje boven de herberg. Ook hier schilderde hij als een bezetene, gemiddeld een doek per dag. (Jeugdjournaal, sept. 1993)