Wat is de betekenis van ZEKER?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zeker

zeker - Bijvoeglijk naamwoord 1. waaraan niet getwijfeld hoeft te worden Het voortbestaan ervan werd door deze overwinning een stuk zekerder. 2. een ~ een bepaalde, een of andere Hij werd door een zekere ziekte daarvan weerhouden. ze...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zeker

zeker - bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, voornaamwoord uitspraak: ze-ker 1. in elk geval ♢ er waren zeker dertig mensen 2. waar je niet aan twijfelt ♢ hij heeft het zeker gedaan ...

2024-04-26
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zeker

- zeker en vast, vast en zeker. Eens terug in Congo ga ik zeker en vast in de redactieraad van een of andere krant zetelen. - HN, 20-08-2002. - zekerzijn dat, zeker weten dat, er zeker van zijn dat zie stuk.

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zeker

1. In de verb. zeker spelen, de zekere weg kiezen, het zekere voor het onzekere nemen, geen risico nemen, niets riskeren. 2. In de verb. zeker en vast, in de standaardt. steeds in omgekeerde volgorde: vast en zeker. We mogen deze encyclopedie zeker en vast aanprijzen omwille van haar duidelijke en rake informatie, Vrouw en Wereld...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Zeker

1. adj. & adv., wis, fêst, grif, sekuer; ergensvan zijn, earne wis fan, op wêze, eat klear, sekuer witte; ik ben er van, ik stean der fêst op; ik weet het —, dat mist my net; dat is wel —, dat mist net, dat skuort net út, dat hâld...

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zeker

bn. bw. (-der, -st), 1. buiten of zonder gevaar, veilig: in dat land is het niet zeker; hier zijn wij zeker; om zeker te gaan ; de zekere weg kiezen ; — het zekerste is..., het veiligste, waarbij men het minste risico loopt; — (Zuidn.) zeker spelen, geen risico nemen; 2. iets (2de nv.) zeker...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zeker

I. onb. vnw. (onbekend, onbepaald; niet nader aan te duiden): in zeker land, een zeker koning; zeker iemand; op zekere dag; minachtend: zekere mensen maken op alles aanmerkingen; er is een zekere verkoeling tussen ons ontstaan, ietwat, min of meer; tot op zekere hoogte heeft hij gelijk. II. bn., bw.; zekerder, zekerst (1 veilig, buiten gevaar; 2 be...

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zeker

I. bn. en bw. (-der, -st) [Lat. securus nl. se, buiten, zonder + cura, zorg] 1. zonder zorg, gerust: om te gaan; je bent nooit van je leven, je leven loopt steeds gevaar. 2. buiten gevaar, veilig; in dat land is het niet -; hij is zijn leven daar niet -; je geld is in mijn brandkast. 3. waaraan niet te twijfelen valt: -e bewijzen; hij kan zo spreke...