I. bn. en bw. (-der, -st) [Lat. securus nl. se, buiten, zonder + cura, zorg]
1. zonder zorg, gerust: om te gaan; je bent nooit van je leven, je leven loopt steeds gevaar.
2. buiten gevaar, veilig; in dat land is het niet -; hij is zijn leven daar niet -; je geld is in mijn brandkast.
3. waaraan niet te twijfelen valt: -e bewijzen; hij kan zo spreken, langzaam en beslist of temerig; ik ben (er) (van) dat hij zal komen, ik ben daar overtuigd van. ➝ scheet.
4. vertrouwbaar; uit -e bron iets weten, hebben.
5. vast: daar heeft hij de -e overtuiging van; wiskundig -; ik ben van hem, ik kan op hem rekenen.
Syn. ➝ gewis.
6. vast overtuigd: daar ben ik van; zijn van de eindelijke zegepraal.
II. bw.
1. stellig; gij vergist u -; komt hij -? zeer -; wel -, als bevestiging of Iron, dat ontbrak er nog aan.
2. vermoedelijk: hij dacht dat ik het niet wist; dat weet je wel?
III. bn. en bw.
1. bepaald: iemand zei mij...; een -e toon aanslaan; -e heren wilden er weer tussen komen; tot op -e hoogte.
2. niet nader aan te duiden: een vorst; in land; op een -e morgen.
2. enig: er is een -e onenigheid tussen hen beiden gekomen.