Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Veenontginning

betekenis & definitie

is het in cultuur brengen van woeste veengronden. Bij deze ontginning valt de

nadruk op:

(1) de noodzaak tot zorgvuldige regeling van de waterstand en de hieraan verbonden moeilijkheden. Te hoge waterstand verlaagt de opbrengst en vermindert de draagkracht van het land (op grasland stuktrappen van de zode door het vee met als gevolg sterke onkruidontwikkeling): te lage waterstand heeft eveneens opbrengstverlaging ten gevolge en bovendien een gevaarlijke indroging. welke tot blijvende achteruitgang van de grond kan leiden. Regeling van de waterstand vereist stuwen m de waterlopen, waar mogelijk in de zomer wateraanvoer, eventueel molinfiltratie, terwijl op diepe venen buisdrainage gewenst is, waarvan de aanleg in deze slappe grond bijzondere voorzorgen vraagt.

(2) De gunstige invloed van een zanddek, al of niet vermengd met de bovenlaag van hot veen. De verdamping wordt hierdoor geringer, dus het gevaar voor uitdroging kleiner (meer vrijheid t.a.v. de waterstandsregeling), de grond wordt warmer en minder gevoelig voor nachtvorst, terwijl de draagkracht na het bezakken van het zand toeneemt.

(3) de slappe structuur van het veen, welke noodzaakt tot een speciale uitrusting van de ontginningswerktuigen. Paarden moeten van trippen worden voorzien, trekkers van zeer brede wielen. Ongelijke inklinking van geëgaliseerd veen of van veen, dat voor de eerste keer wordt ontwaterd, noopt na enige jaren tot na- egalisatie. In diepe venen bemoeilijkt de geringe draagkracht de ontsluiting; wegenaanleg is kostbaar evenals de bouw van boerderijen en van dorpen : vaarpolders met transport te water).

4 Voedselarme (oligotrofe) venen zijn zuur en vergen een vrij zware bekalking en bovendien een zware bemesting. Voedselrijke (eutrofe) venen behoeven geen bekalking en meestal ook geen stikstofbemesting.
5) Oude veenformaties zijn vaak slecht doorlatend. Indien zij dicht onder de bouwvoor worden aangetroffen, is doorspitten noodzakelijk.

Een overzicht van de v. kan aan de hand van het voorkomen en de eigenschappen van de venen als volgt worden gegeven: a. Onvergraven, hooggelegen, voedselarme venen (in Ned. de hoogvenen in de N.O. provinciën en in de Peel} werden voorheen gebruikt voor de veenbrandcultuur, eigenlijk een vorm van roofbouw met lage opbrengsten aan boekweit. Op het Veenproefstation in Bremen werd in het laatst der 19e eeuw de bovenveencultuur ontwikkeld, welke een normale landbouwkundige exploitatie van de onvergraven hoogvenen mogelijk maakte.

b. Vergraven, voordien hooggelegen, voedselarme veengronden zijn op de meest succesvolle wijze in de Veenkoloniën in cultuur gebracht. Deze dalgrondontginning dankt haar ontstaan aan een strenge reglementering van de vervening. Na wilde vervening zijn de mogelijkheden om aan de eisen van een goede v. te voldoen veel geringer (z. Boerenveenput).
c. Onvergraven, laaggelegen venen bieden na ontwatering en zorgvuldige bewerking de gelegenheid tot aanleg van goed tot zeer goed grasland, vooral indien het veen voedselrijk is. Een bijzondere vorm van ontginning is de zanddekcultuur.
d. Vergraven, laaggelegen venen vormen het restant van de lage vervening. Na bedijken en droogmalen kunnen zij in cultuur worden gebracht. Vele

droogmakerijen In Z.HolI. en Utr. vormen hiervan voorbeelden. Aan de egalisatie van de grond en aan de regeling van de waterstand moet bijzondere aandacht worden besteed.

Door ontginnen van veengronden kunnen goed, zelfs zeer goed voortbrengende landbouwgronden worden verkregen, mits het gebruik zorgvuldig en met inzicht in de bijzondere eigenschappen van het veen geschiedt. F. HELLINGA.

< >